Tilburg Institute for Family Business

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten: dekt de vlag nog wel de lading?

Published: 03 juni 2019 Laatst bijgewerkt: 03 september 2019

Promovendus aan het woord

Almer de Beer: Naar een uniforme bedrijfsopvolgingsfaciliteit

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten: dekt de vlag nog wel de lading?

Met de herziening in 2010 van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en de doorschuifregeling voor aanmerkelijkbelangaandelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 had de wetgever voor ogen om uitsluitend ‘reële bedrijfsopvolgingen’ te faciliëren. Voor faciliteiten die bedrijfsopvolgingen moeten faciliëren klinkt dit als een ‘open deur’, maar de vraag wat een reële bedrijfsopvolging behelst laat zich nog niet zo eenvoudig beantwoorden. ‘De’ definitie van bedrijfsopvolging bestaat ook niet.

Wel is inmiddels duidelijk dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten ook situaties faciliëren waarvan ieder weldenkend mens zich - mede in het licht van de uitlatingen van de wetgever - in ieder geval afvraagt wat deze met een ‘reële bedrijfsopvolging’ van doen hebben. Denk hierbij aan het schenken van certificaten van aandelen aan minderjarige kinderen, of aan de ouders die een indirect (soort) aanmerkelijk belang nemen in de werkmaatschappij van de kinderen om zo de aan de werkmaatschappij verhuurde panden om te katten naar kwalificerend ondernemingsvermogen. Maar ook de omgekeerde situatie doet zich overigens voor: gevallen waar dus wel sprake is van een reële bedrijfsopvolging, maar de faciliteiten desondanks niet van toepassing zijn. Het forse belang van de faciliteiten - in het bijzonder de 100/83%-vrijstelling BOR-SW - vormt voor belastingplichtigen (en adviseurs) een extra prikkel om optimaal gebruik te maken van de faciliteiten, of zo men wil de grenzen van de faciliteiten op te zoeken. ‘De zaken’ worden daarmee ook theoretisch op scherp gezet.

Onderzoek

In mijn onderzoek neem ik de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten onder de loep, waarbij de vraag centraal staat in hoeverre deze daadwerkelijk reële bedrijfsopvolgingen faciliëren. Deze vraag raakt daarmee de fundamenten van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Het onderzoek kent een rechtsvergelijkend onderdeel: ook de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van België en Duitsland zal ik in het onderzoek betrekken. Wat kan Nederland daarvan opsteken?

Doel

Het uiteindelijke doel is om te komen tot heldere voorstellen voor verbetering en uniformering van de Nederlandse fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten.

Achtergrond

Als medewerker bij het Bureau vaktechniek fiscaal van een adviesorganisatie (Grant Thornton) die zich in belangrijke mate richt op familiebedrijven, krijg ik geregeld te maken met fiscale vraagstukken op het terrein van de bedrijfsopvolging. De vaktechnische interesse voor dit onderwerp heeft dan ook een duidelijke basis in de praktijk. Inmiddels heb ik ook de nodige publicaties op mijn naam staan op het gebied van de bedrijfsopvolging. Met dit onderzoek wil ik hier verder vorm aan geven.