Departement Filosofie

Departement Filosofie

Wat is rechtsfilosofie: twee grondvragen

Raakvlak tussen denken jurist en filosoof

Wat de rechtsfilosofie moeilijk én boeiend maakt is dat zij bedreven wordt op het raakvlak van twee vormen van denken die niet altijd goed sporen: het denken van de jurist en dat van de filosoof.

De rechtsfilosoof neemt juridische onderwerpen en problemen als uitgangspunt om onderliggende filosofische vraagstukken bloot te leggen. Het is bij voorbeeld één kwestie, welke straf een producent van kinderporno moet krijgen volgens het Nederlandse recht, maar het is nog een heel andere kwestie wat er in het recht eigenlijk onder straf wordt verstaan en welke redelijkheid daarmee gediend wordt.

Zo zijn er ook vragen te stellen over begrippen als eigendom, contract, staat of wet. Bij alle verschillende onderwerpen waarover de rechtsfilosoof met de jurist in gesprek treedt zijn twee onderling samenhangende grondvragen in het geding.

1. Heeft het recht iets te maken met rechtvaardigheid?

De ene grondvraag is: heeft het recht iets te maken met rechtvaardigheid? Hierop zijn in de loop van de geschiedenis van de filosofie heel uiteenlopende antwoorden gegeven. Het bekendst is dat van de natuurrechtsleer . Volgens deze leer is er voor alle mensen overal ter wereld een aantal rechtstreeks kenbare normen die een minimale invulling geven aan rechtvaardigheid. Denk bijvoorbeeld aan de norm 'lieg niet', of 'dood niet'. Deze fundamentele normen vormen samen het 'natuurrecht, dat in deze visie de 'maatstaf' vormt van de rechtvaardigheid van het positief (dat wil zeggen: feitelijk, historisch) recht. Het recht dat tot stand wordt gebracht in een samenleving moet aan deze maatstaf voldoen wil het aanspraak kunnen maken op gelding.

In tegenstelling tot deze visie stelt het rechtspositivisme òfwel dat de normen waarover alle mensen het eens kunnen zijn zo algemeen en vaag zijn dat daaruit geen rechten en plichten kunnen worden afgeleid, òfwel dat concretisering van deze normen in het positief recht leidt tot uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige visies op rechtvaardigheid. De zogenaamde 'universele' waarden die deze of die variant van het natuurrecht verdedigt, zijn, volgens het rechtspositivisme, min of meer particuliere waarden, waarden die andere mogelijke waarden en concepties van rechtvaardigheid uitsluiten. Op grond hiervan verdedigt het rechtspositivisme een relativistische houding met betrekking tot de aanspraak op gelding van het recht.

Noch de natuurrechtsleer noch het rechtspositivisme kunnen een afdoend antwoord geven op de vraag naar rechtvaardigheid. Hoe kan men, wat het natuurrecht betreft, de dynamiek van het recht begrijpen ( bijvoorbeeld bij wetgeving over euthanasie), als men ervan uitgaat dat er een vaste en onaantastbare kern van waarden is waaraan het positief recht moet voldoen? Hoe kan men, wat het rechtspositivisme betreft, zich een rechtsorde voorstellen die niet de concretisering is van waarden die constitutief worden geacht voor de identiteit van een samenleving?

Er zijn rechtsfilosofische stromingen die deze patstelling tussen natuurrechtsdenken en rechtspositivisme proberen te doorbreken. Eén daarvan tracht de universalistische visie van rechtvaardigheid van het natuurrecht te herformuleren op grond van een 'procedurele' opvatting van de rechtsvorming: in plaats van het opsommen van een reeks waarden, die voor alle mensen zouden gelden, gaat het erom een 'dwangvrije' discussie te ontwikkelen waarin consensus kan worden bereikt over welke waarden alle deelnemers aan die discussie kunnen delen. Deze visie is dus voorstander van een model van procedurele rationaliteit in het recht.

Maar deze uitweg roept andere problemen op: kan men voorwaardeloos discussieren over de waarden die het recht moet beschermen? Zoniet, is er überhaupt uitzicht op een concretisering van grondwaarden waarmee allen kunnen instemmen? Een andere stroming verdedigt het standpunt dat elke orde van positief recht aanspraak maakt op rechtvaardigheid, maar dat die aanspraak altijd voorlopig is en vatbaar voor herformulering. Dit is een liberale visie op recht en rechtvaardigheid. Ook deze benadering roept de nodige problemen op. Kan er werkelijk sprake zijn van een aanspraak op gelding als het positief recht alleen een voorlopige status heeft? Staat de voorlopigheid van het recht niet sterker onder het teken van willekeur dan van rechtvaardigheid?

2. Wat is rechtsgeleerdheid?

De tweede grondvraag bij de rechtsfilosofie heeft te maken met wat voor soort kennis 'rechtsgeleerdheid' nu eigenlijk is. Hoe betrouwbaar is onze kennis van recht? Hoe komen we eraan? Hoe bijvoorbeeld komt een rechter tot haar oordeel als haar een casus wordt voorgelegd? Het lijkt alsof zij in haar wetboek kijkt en de toepasselijke regel opzoekt, en dat doet zij ook, maar daarmee zijn we er nog lang niet. Want de regel is algemeen en de casus is particulier. De wet is het wetboek niet en de casus is de gebeurtenis niet. Er staan regels tussen de regels van het wetboek en er liggen feiten tussen de feiten van de casus. Wat hebben feiten en normen met elkaar van doen? Dit soort vragen doen zich niet alleen bij het oordeel van een rechter voor (wat de juristen 'rechtsvinding' noemen), maar bij alle handelingen waarin een rechtsnorm tot stand wordt gebracht - zo ook, bijvoorbeeld, bij wetgeving.

De vraag over rechtskennis is nauw verbonden met de boven aan de orde gestelde grondvraag, over de rechtvaardigheid van het recht. Met andere woorden, stelling nemen met betrekking tot de rechtvaardigheid van het recht impliceert stelling nemen met betrekking tot hoe men het recht kent, en andersom. De natuurrechtsleer stelt bijvoorbeeld dat de fundamentele waarden van rechtvaardig recht rechtstreeks kenbaar zijn, waarden die vervolgens gegoten moeten worden in juridische normen. Maar dan komen we terecht bij het eerder gesignaleerde probleem: als rechtskennis alleen de weergave is van bij voorbaat vastgelegde waarden, hoe is ontwikkeling in het recht dan mogelijk? Alle denkrichtingen die stelling nemen tegen de natuurrechtsleer proberen daarom een theorie van rechtskennis te ontwikkelen die aan deze problemen kan ontsnappen.

Eén daarvan legt de nadruk op de creatieve aspecten van rechtskennis: het kennen van recht is zowel toepassing als schepping van de betekenis van een norm. Maar hier komt een nieuw probleem om de hoek kijken: als het recht niet alleen toegepast maar ook geschapen wordt, op welke manier kunnen we dan de mogelijke willekeur van degenen die het recht scheppen tegenhouden? Hoe kan, met andere woorden, de rechtszekerheid van de burger worden gewaarborgd?

Kortom, rechtsfilosofie is niet een soort 'superrecht', waar antwoorden gehaald kunnen worden als de jurist vragen heeft. Eerder is het zo dat de filosoof meestal nog wel wat vragen weet op te werpen als de jurist min of meer stellige antwoorden denkt te hebben.

Ben je geïnteresseerd in een opleiding filosofie?

Dan kun je bij Tilburg University terecht voor een bachelor-, master- of lerarenopleiding in de filosofie. Filosofie studeren kan in Tilburg zowel in voltijd als deeltijd.