Tilburg University promotie PhD Defense

Promotie drs. G.A.C. Strik

Datum: Tijd: 13:30 Locatie: Portraits room

Een plantaardig ademen: Nieuw materialisme in het vroege oeuvre van Hella S. Haasse

  • Locatie: Cobbenhagen building, Portrettenzaal (ingang via Koopmans building)
  • Promotor: prof. dr. O.M. Heynders
  • Copromotor: dr. P.A. Bax

Samenvatting

Hella S. Haasse wordt beschouwd als de Grande Dame van de Nederlandse literatuur. Toch is er in de neerlandistiek weinig aandacht aan het oeuvre van Haasse besteed. Er is een discrepantie tussen de superlatieven waarmee lof wordt toegezwaaid aan een van de meest gekroonde auteurs uit de Nederlandse letteren, en de afwezigheid van nauwkeurige interpretatie en analyse van haar oeuvre. De kritische analyse richt zich steeds opnieuw op drie aspecten van het schrijverschap: Nederlands-Indië, de historische roman en de vrouwelijke schrijver (Heumakers 2006: 7). Dit heeft tot gevolg dat een deel van het oeuvre buiten beschouwing blijft en dat het oeuvre zelf niet als een geheel met een duidelijke eigen signatuur verschijnt, zoals dat bijvoorbeeld wel is gebeurd bij Mulisch, Reve en Hermans.

Een plantaardig ademen, nieuw materialisme in de het vroege oeuvre van Hella S. Haasse biedt vanuit een nieuw materialistisch perspectief een analyse en interpretatie van twee vroege romans (De verborgen bron en De ingewijden) van Hella S. Haasse en positioneert het werk vanuit de betreffende analyse in een bredere cultuurhistorische context.

Hiermee komt het vroege werk van Haasse, en daarmee ook haar schrijverschap, in een nieuw licht te staan. De auteur werd in de literatuurgeschiedenis en in de feministische kritiek vooral beschouwd als een klassieke en intellectualistische schrijver die zich ver hield van feminisme, modieus denken of de waan van de dag. In dit proefschrift komt een ander beeld naar voren. Geïnspireerd door filosofie van de materiële verbeelding van de wetenschapsfilosoof Gaston Bachelard (1884–1962) introduceert Haasse in haar vroege oeuvre een filosofie van de materie die het vrouwelijk lichaam, de materie, en een radicaal subject denken inschrijft in de specifieke naoorlogse werkelijkheid.

In dit proefschrift beargumenteer ik dat Hella S. Haasse meer complex, actueel en geëngageerd was dan literatuurhistorici en feministische wetenschappers hebben opgemerkt. In een tijd ‘voorbij de grote verhalen’ is het de materie die opnieuw is gaan spreken, en Haasse gaat ons voor in dit nieuw materialistisch tijdperk. Lang voordat er binnen de academie sprake was van nature-culture, body politics, intra-activiteit en becoming onderzoekt Haasse in haar romans het subject en de vitale krachten waarvan het deel vanuit een materiële en lichamelijke dimensie. Haasse ondermijnt daarmee traditionele visies op de mens en het menselijke in haar relatie tot het niet-menselijke net zo rigoureus als recente denkers.

Een nieuw materialistische interpretatie van de twee romans in kwestie, voegt veel toe aan de stand van zaken in het onderzoek naar Haasse en dus aan de Moderne Nederlandse Letterkunde en genderstudies. De materiële semiotiek brengt de materialiteit terug in de tekst en dringt aldus door in de elementaire metaforiek van het vaste en vloeibare, het droge en het vochtige, in het oeuvre van Haasse. Die elementaire metaforiek, met name in De ingewijden, stemt op verrassende wijze overeen met het semantisch veld van het fascisme (Theweleit 1985). Met het blootleggen van deze dieptestructuur en haar metamorfoserende werking wordt zichtbaar dat Haasse een veel grotere verwantschap vertoont met de ‘grote drie’ van de naoorlogse letteren dan tot nu toe is aangenomen.  Vooral de fascinatie met geweld, perversiteit en fascisme valt nu op.

Een materiële analyse leidt tot radicaal andere conclusies over het vroege oeuvre van Haasse dan tot nu toe mogelijk was. Ten eerste traceert zij het verband tussen het elementaire beeldgebruik en de zijnstoestand van de belangrijke protagonisten van De verborgen bron en De ingewijden. Ten tweede laat zij zien dat de gewelddadige bezetenheid tegenover het vrouwelijke lichaam waarmee De ingewijden eindigt, niet via begrippen uit de freudiaanse psychoanalyse begrepen kan worden. Zij moet beschouwd worden de productie van een specifieke werkelijkheid (Theweleit 1985). ‘Werkelijkheid’ betekent niet dat de uitspraken die door de protagonisten gedaan worden voor juist of onjuist worden gehouden, maar dat het elementaire beeld de getransponeerde uitdrukking is van een organische realiteit die op cultuurhistorisch niveau geduid kan worden. Het lichaam is niet het passieve materiaal waarop de cultuur haar inscripties schrijft, maar zij produceert in samenhang met tekens, het werkelijke. Een materieel semiotische lezing blijkt relevant om op het spoor te komen van de culturele betekenis van De ingewijden als een van de belangrijkste naoorlogse romans uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis.

Niet alleen wordt aangetoond hoe actueel het oeuvre van Haasse is, en hoe productief een nieuw materialistisch interpretatiekader, ook de combinatie daarvan met biografisch en psychoanalytisch lezen blijkt vruchtbaar.