Tilburg University promotie PhD Defense

Promotie H.M. Brouwer MA MSc

Datum: Tijd: 16:00 Locatie: Aula

Desert, Luck, and Justice

  • Locatie: Cobbenhagen building, Aula (ingang via Koopmans building)
  • Promotors: prof. dr. M.M.S.K. Sie, prof. dr. M.S. Olsaretti
  • Copromotor: dr. B. Engelen

Pubiekssamenvatting

Met de publicatie van Een theorie van rechtvaardigheid (1971) van John Rawls verdween het begrip ‘verdienste’ naar de marges van de filosofie. Daarmee ging een belangrijk instrument verloren om de sociale waarde van onder andere – onbetaalde – zorg voor ouderen, schilderkunst of muziek te beoordelen en daar de juiste beloning tegenover te zetten. In mijn proefschrift pleit ik daarom voor een herwaardering van verdienste.

In filosofische discussies over een rechtvaardige verdeling van inkomen en vermogen speelt verdienste nauwelijks een rol. Dat vind ik intrigerend. Uit onderzoek blijkt dat dit wel het geval is als ‘gewone’ mensen daarover nadenken. Ook in het huidige filosofische debat over straf speelt verdienste een centrale rol. Waarom dan niet in de discussie over verdeling van goederen?

Eeuwenlang speelde verdienste overigens wél een cruciale rol in het filosofische denken over een rechtvaardige verdeling. Dat was bijvoorbeeld zo bij Plato, Gottfried Wilhelm Leibniz en John Stuart Mill. Sinds de jaren zeventig is het concept echter in diskrediet geraakt. Dat is mijns inziens in grote mate het gevolg van de kritiek van John Rawls op het begrip verdienste in zijn beroemde en invloedrijke boek Een theorie van rechtvaardigheid (1971). Door de alomtegenwoordigheid van toeval kun je volgens hem niet verdedigen dat mensen inkomen en vermogen kunnen verdienen. Hoe intelligent je bent of hoe hard je werkt, is in grote mate afhankelijk van genen en opvoeding. Dat zijn factoren waar je geen controle over hebt. Misschien kun je leren om harder te werken, maar ook het vermogen om te leren is volgens Rawls van diezelfde factoren afhankelijk.

Rawls probeert in zijn rechtsvaardigheidstheorie dat toeval zo veel mogelijk uit te sluiten. Hij formuleert onder meer het zogeheten ‘difference principle’, het verschilprincipe: sociale en economische ongelijkheid tussen mensen is alleen te verdedigen als die betrekking heeft op posities die voor iedereen openstaan, of waar de minstbedeelden op z’n minst beter van worden. Op die manier kun je bijvoorbeeld het verschil in inkomen tussen een vakkenvuller en een CEO legitimeren. Volgens mij denken veel politici zoals toevalsegalitaristen. Neem iemand als de Franse president Macron. Hij noemt zich schatplichtig aan de sociaaldemocratie, maar in een profiel in The New Yorker (juli 2019) worden zijn denkbeelden over rechtvaardigheid geheel in lijn met het toevalsegalitarisme omschreven: verschillen in inkomen zijn gerechtvaardigd wanneer ze terug te voeren zijn op vrije keuzes. Op die manier zijn enorme inkomensverschillen goed te praten.

Door verdienste in je theorie te introduceren, kun je grote inkomensverschillen niet makkelijk wegwuiven. Aan verdienste koppel ik behalve keuzevrijheid, ook de sociale waarde die een bepaalde keuze oplevert. De filosofische discussie gaat dan niet alleen over de verantwoordelijkheid voor een bepaalde keuze, zoals bij het toevalsegalitarisme. Het debat gaat ook over de vraag: wat is sociaal waardevol en wat is dat niet?

Bijna iedereen vindt dat sommige mensen meer verdienen dan anderen en dat het goed is als zij krijgen wat ze verdienen. Suzanne verdient een mooi salaris omdat ze hard werkt. Rozemarijn verdient op z’n minst erkenning, omdat ze de buurvrouw uit haar brandend huis heeft gered. En Mark verdient straf omdat hij een winkeldiefstal heeft gepleegd. Wat hebben al die claims met elkaar gemeen? Ze komen er allemaal op neer dat een morele balans verstoord zou zijn als iemand niet krijgt wat hij of zij verdient. Verdienste vereist dat een handeling of eigenschap van iemand – hoe hard Suzanne werkt, hoe heldhaftig Rozemarijn is, wat voor strafbare feiten Mark pleegt – in proportie staat tot hoeveel die persoon krijgt.

Met het begrip ‘verdienste’ kun je een nieuwe wending geven aan de maatschappelijke discussie over topsalarissen. Vaak worden die salarissen gerechtvaardigd met het argument dat die verdiend zijn, omdat iemand een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd. Kijk naar de voormalige topman van Unilever, wiens inkomen in het jaar voor zijn aftreden 283 keer zoveel bedroeg als een doorsnee werknemer – om maar te zwijgen over de baas van de Weight Watchers bij wie die verhouding 1 op 5900 was. Volgens het principe van proportionaliteit betekent dit dat de topman van Unilever gemiddeld 283 keer harder werkt, meer talent of verantwoordelijkheid heeft. Maar die vlieger gaat niet op: als je een gemiddelde werknemer van Unilever op zijn positie zou zetten, is het onwaarschijnlijk dat die het 283 keer slechter zou doen dan de CEO!