Ethel Pruss & Marie Postma

Drie generaties vrouwelijke wetenschappers: vrouwen halen (te) langzaam achterstand in op mannelijke collega’s

Published: 08 februari 2023 Laatst bijgewerkt: 09 februari 2023

Op 11 februari is het de Internationale Dag van Vrouwen en Meisjes in de Wetenschap. Het aandeel van vrouwelijke hoogleraren in het totaal van Nederlandse wetenschappers is slechts rond de 28 procent en groei gaat zelfs langzamer. 32 procent van de universitair hoofddocenten is vrouw. Bij de universitair docenten is het percentage hoger: 45 procent. Al jaren is ons land hekkensluiter op de lijst met Europese wetenschappers. Hoe komt het dat de aanwezigheid van vrouwen in de wetenschap nog steeds zo gering is? En wat moet er gebeuren? Drie generaties vrouwelijke wetenschappers van Tilburg University aan het woord.

‘Discriminatie van vrouwelijke wetenschappers was in mijn tijd gewoon, en nu ligt het probleem gelukkig op tafel.’ Prof. Carla Millar (81) is alumna van Tilburg University, emeritus International Marketing & Management van Universiteit Twente. Ze maakte deel uit van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren.

‘Ik was nog niet gepromoveerd, werkte in het bedrijfsleven, en moest mijn ontslag nemen toen ik in verwachting was. Ik koos toen voor consultancy. Die promotie heb ik tussen al mijn bezigheden door moeten doen. Dan dien je dus een goede balans te vinden in onderwijs, onderzoek, je gezin en het huishouden. Ik was altijd overal de eerste vrouw, mijn collega’s en superieuren waren altijd mannen. Sommigen van hen werkten me tegen, maar aan mannen heb ik ook mijn promotie te danken. Vrouwelijke boegbeelden waren er niet. Ik moest dus gewoon zorgen dat ik creatiever was, nieuwe dingen ontwikkelde, beter werk produceerde. Mijn vader heeft mij geleerd op jonge leeftijd verantwoordelijkheid te dragen en van betekenis te willen zijn.’

Carla Millar

Wiskunde en techniek

Ook studente Ethel Pruss, die momenteel de opleiding Cognitive Science and Artificial Intelligence volgt, vindt haar drijfveer in het van betekenis zijn voor de maatschappij door iets geheel nieuws te produceren: ‘Ik heb er bewust voor gekozen om niet te gaan programmeren, dat is saai, ik wil uitvinden, en ik richt mij op het verspreiden van kennis niet op het vergaren van geld.

Ethel Pruss - foto Erik van der Burgt

Hopelijk kan ik promoveren en professor worden, ik stel mijn doelen hoog. Ik zou het geweldig vinden als met mijn werk en Artificial Intelligence, mensen die bijvoorbeeld spierziekten weer kunnen communiceren door de combinatie van brain computer interfaces en robotica. Met apparaten die de intentie van de gebruiker uit de hersenactiviteit kunnen ontcijferen en vertalen in een commando dat een robot kan begrijpen en uitvoeren.

Maar nog steeds zie ik in de lagere niveaus van de universiteit meer vrouwen en in de top meer mannen. Daar zit toch een hobbel voor mijn carrièremogelijkheden. Wat mij ook hinderde in mijn studie was wiskunde. Voor zoveel vakken is wiskunde noodzakelijk. Ik had er een hekel aan, dacht dat ik het niet kon omdat ik beter was in talen. Ik twijfelde erg aan mezelf en mijn vaardigheden en het duurde lang voordat ik mijn weg vond.  En ook is het nog steeds moeilijk om onderzoek te combineren met kinderen grootbrengen. Alles moet wel passen.’

Existentiële zorgen

Dr. Marie Postma is hoofd departement Cognitive Science & Artificial Intelligence. Ze is afgestudeerd in logica en gepromoveerd bij het Institute for Logic, Language & Computation aan de UvA. ‘Ik kom uit een academisch gezin, mijn vader was hoogleraar en mijn moeder was een onderzoekster en universitair docente met een PhD, iets wat destijds voor een vrouw niet gebruikelijk was. Toch maakte ze heel lang geen eigen carrière en typte ze ‘s avonds aan de keukentafel de boeken van mijn vader uit, die hij haar dicteerde. Hij had een eigen werkkamer, zij de keuken. Hij was de belangrijke onderzoeker, zij was de assistente. De rol van vrouwen in mijn cultuur (Postma is in het voormalige Tsjechoslowakije geboren) was het in dienst zijn van iemand.’

Ze kreeg haar dochter in het derde jaar van haar promotieonderzoek. ‘Omdat mijn partner aan een universiteit in de VS ging werken, stond ik er als ouder alleen voor. Er waren momenten waarop ik niet geloofde dat ik mijn promotieonderzoek ooit zou afronden. Ik had hele simpele existentiële zorgen en daardoor leek een bul mij een overbodige luxe.’  

Al jaren is het percentage vrouwelijke wetenschappers in Nederland het laagste van Europa. Aan de top staan Oost-Europese landen, maar ook Finland. Millar: ‘Het is echt niet te geloven dat in ons land er meer vrouwen dan mannen afstuderen de verhoudingen dan toch zo ongelijk blijken te zijn. Universiteiten zijn er zich van bewust dat er te weinig vrouwelijke hoogleraren zijn; de discriminatie en barrières die nu nog bestaan, zijn niet rationeel te verklaren; je zou eigenlijk zeggen dat vrouwen het nog nooit zo goed hebben gehad, met zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, universiteitsbesturen die goed op de hoogte zijn.  En toch gaat het niet goed.’

Marie Postma - foto Erik van der Burgt

Oplossingen

Alle drie zien ze oplossingen om de weg van vrouwelijke wetenschappers naar de top te faciliteren. Pruss: ‘In sommige landen stimuleren scholen vrouwen om zich op techniek te richten, overtuigen hen dat ze het wel onder de knie kunnen krijgen. Ook van belang is te zien dat je niet meer de enige bent in wetenschappelijke opleidingen in technische vakken. Er moet echt een einde komen aan die gender stereotyperingen. Daarentegen zie ik niets in het stellen van vrouwenquota, dat geeft het idee dat je het niet hebt verdiend vanwege je wetenschappelijke kennis. In het algemeen is steun uit omgeving heel erg van belang.’

Dat beaamt ook Postma, die vertelt dat het een van haar collega’s was die haar stimuleerde om haar promotie voort te zetten. “Je gaat het proefschrift toch wel afmaken?” vroeg hij en dat lukte uiteindelijk binnen twee jaar na de geboorte van haar dochter. ‘Gelukkig zijn er nu wel goede voorzieningen voor vrouwelijke onderzoekers die na een moederschapsverlof weer aan het werk gaan. Ik zie ook veranderingen in management: er is meer oog voor een goede sfeer en hulp om elkaars talenten te ontwikkelen. Het is belangrijk dat jonge onderzoekers – vrouwen en mannen – niet alleen horen maar echt ervaren dat het mogelijk is om een academische baan met zorgtaken te combineren en dat deeltijds werken hun carrière niet beschadigt.’

Ook Millar ziet het belang van meer zichtbaarheid van vrouwen. ‘Universiteiten en overheid zouden ervoor moeten zorgen ze een veilige werkomgeving creëren. En dat die competente vrouwen de meest verantwoordelijke posities krijgen die ze aankunnen (maar niet boven hun macht, dat is een recept voor mislukking), dan worden ze inderdaad ook boegbeelden voor anderen.’