woman with camera

Scheidend hoogleraar Ernst Hirsch Ballin: ‘We moeten ons blijven uitspreken tegen onrecht’

Published: 29 november 2021 Laatst bijgewerkt: 21 februari 2022

Veertig jaar, met een aantal onderbrekingen, werkte Ernst Hirsch Ballin bij Tilburg University als hoogleraar staats- en bestuursrecht, en de laatste vijf jaren als universiteitshoogleraar. Mensenrechten hadden daarbij altijd zijn bijzondere aandacht. In de politiek vervulde hij de functies van minister van Justitie (1989-1994 en 2006-2010), later ook minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (in 2010). Hij was lid van de Eerste en Tweede Kamer voor het CDA, voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en lid van de KNAW. Nu neemt hij afscheid en blikt hij terug op de wisselwerking van wetenschap en politiek in zijn functies. Een workaholic wordt hij wel genoemd, wat drijft hem?

Ernst Hirsch Ballin in actie

Ernst Hirsch Ballin, participerend wetenschapper en observerend politicus

Breder en groter is de universiteit geworden, met meer faculteiten, zij het zonder die van letteren en met minder geschiedwetenschap, maar wat het meest opvalt is dat de internationale oriëntatie intenser is geworden, constateert Ernst Hirsch Ballin. Met meer studenten uit het buitenland, meer programma’s in het Engels, die ook voor Nederlandse studenten bedoeld zijn. 

Amerikaanse dominantie in wetenschappelijke manier van denken

‘Die internationalisering is goed, maar heeft wel een zekere eenzijdige oriëntatie op Angelsaksische wetenschap met zich meegebracht. Daardoor is er te weinig verbinding met collega’s uit Azië, Latijns-Amerika en Afrika. De wetenschappelijke manier van denken, de modellen, zijn Amerikaans geworden, ten koste van onze verbinding met het Europese buitenland. Studenten lezen meestal geen Frans en Duits meer, en die talen zijn van groot belang voor begrip van recht en filosofie. Die dominantie heeft ertoe geleid tot Amerikaans pragmatisme de overhand heeft gekregen in het denken over economie en recht en samenleving.’

Positief beoordeelt hij de minder individuele en meer interdisciplinaire ontwikkeling van wetenschapsbeoefening, die zorgde voor betere verbindingen tussen wetenschappers en samenwerking. En de Tilburgse wetenschappers zijn meer gaan nadenken over de eisen die we aan elkaar stellen, op het gebied van onderwijs, didactische vaardigheden en methodologie. ‘Pure winst’, noemt hij dat.

Nooit opgehouden met leren

‘Ik heb me altijd zo welkom gevoeld in deze universiteit. Toen ik hier binnenkwam in 1981, net 30 jaar, was de universiteit kleinschalig; collega’s van andere faculteiten, zoals theologen, economen en sociologen, kwamen naar een oratie zoals de mijne. Die ontmoetingen leidden tot intense gesprekken die thuis werden voortgezet. Maar al snel kwam de vraag of ik  regeringsadviesfuncties wilden vervullen. Die heb ik met overtuiging aangenomen, en ik heb er veel van geleerd. Ik ben in mijn hele leven niet opgehouden met leren! Daarop volgde het verzoek, zonder dat ik het zocht, om minister van Justitie te worden. Bij de vorming van het derde kabinet Lubbers heb ik tevergeefs geprobeerd daaronder uit te komen. Ik was met zoveel plezier aan het werk in onze vakgroep. Maar ik herinner me nog goed dat ik in de trein het Eerste Kamerlid Madeleine Leijten tegenkwam die mij zei: ‘Je denkt toch niet dat je daar zo makkelijk vanaf komt!’ Twee dagen later zat ik toch bij de formateur.’

Twee grote liefdes

Wetenschap en politiek, hij noemt ze twee grote liefdes. Nog twee maanden geleden bracht hij een paper uit voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over het gebruik van AI. Dit brengt risico’s voor privacy met zich mee, stelt hij, maar biedt tegelijkertijd kansen om mensenrechten te bevorderen dankzij de juiste algoritmen (zie bijvoorbeeld het Zero Hunger Lab van Tilburgse onderzoekers). En mensenrechten vormen de rode draad in zijn werk.

‘Ik kan mijzelf moeilijk anders voorstellen dan als beoefenaar van de rechtswetenschappen. En een beroepspoliticus zou ik niet kunnen zijn. Maar ik ben nooit een wetenschapper in een ivoren toren geweest, zonder maatschappelijk engagement. Al toen ik rechtenstudent aan de UvA was, in de jaren zeventig, werd ik student-lid van het pas gedemocratiseerde faculteitsbestuur. Mijn bestuurlijke interesse was altijd al verbonden met mijn belangstelling voor het publiekrecht. En toen mijn proefschrift bijna klaar was, ging ik bij het ministerie van Justitie werken. Vanuit de wetenschap bezien zou je mijn bestuurlijke en politieke functies participerende observatie kunnen noemen. Toen er in 2010 een einde kwam aan mijn politieke rol, betekende dat niet het einde van mijn maatschappelijke betrokkenheid.’

Burger heeft recht op bescherming

Met veel plezier terugkijkend op zijn werk, noemt hij twee zaken.
‘Er is een voortdurende wisselwerking geweest in mijn werk tussen politiek en recht. Dat heeft mij een scherper inzicht gegeven in de werking van de bestuursrechtspraak. Wanneer in speciale gevallen asieldossiers aan de staatssecretaris of aan mij werden voorgelegd, kwamen we soms tot andere conclusies dan in de gewone werkroutines. Dat was in het belang van zowel de vreemdeling als de samenleving. Die ervaring heeft mij gesterkt in de overtuiging dat wetswijziging nodig was (in 2010) om de taken van de rechter ruimer te omschrijven. In een preadvies voor de VAR (Vereniging voor bestuursrecht) heb ik bepleit om de rechterlijke toetsing te intensiveren; dat was in 2015. Dit was mede gevoed door de ervaring die ik eerder had opgedaan bij de Raad van State.’ 

‘Waar ik met dankbaarheid aan denk wat betreft mijn universitaire werk, is de samenwerking met veel mensen hier in Tilburg. In de jaren ’80 vormden we een club voorlopers op het gebied van rechtsvergelijkend onderzoek. Daarin hebben we conceptueel belangrijke dingen gedaan; het idee ontwikkeld dat de overheid - anders dan het vaak wordt opgevat in publieke recht - niet orders geeft aan onderdanen - maar dat de burger recht heeft op bescherming en wederkerigheid in het bestuursrecht. Over het evenredigheidsbeginsel - uiterst actueel nu met de Toeslagenaffaire - hebben wij de eerste publicaties hier gedaan, en ze vonden hun weerslag in de Algemene Wet Bestuursrecht.’

Te weinig politiek tegenwicht tegen krachten die groepen mensen als vijand bestempelen

Door de vele jaren van interactie met mensen in politiek, Raad van State, rechtspraak, universiteit, heeft zijn denken een lange ontwikkeling kunnen doormaken, stelt hij. ‘We mogen niet meegaan in geschiedvergetelheid. Bij de universiteit zouden we bijvoorbeeld veel meer kunnen hebben aan wetenschappelijk werk op het gebied van geschiedenis. Dat is van groot belang voor goed begrip van het vak constitutioneel recht. De bepalingen in de Grondwet zijn soms qua formulering onveranderd, maar de betekenis is ingrijpend veranderd. Begrip van de geschiedenis en de narratieven daarover zijn van groot belang voor een goed begrip van waarden voor de samenleving.  

Er is onvoldoende tegenwicht in de Nederlandse politiek tegen krachten die mensen groepsgewijs tot vijand bestempelen. Onze kernwaarden staan daarbij op het spel. Die krachten zijn meer aan de oppervlakte gekomen gevolg van een kentering in denken over economie sinds eind vorige eeuw en het verdwijnen van de verzorgingsstaat. Sommige mensen zijn in precaire sociaaleconomische posities gebracht en voelen zich niet genoeg beschermd door de huidige rechtsstaat. Daarmee is veld vrijgemaakt voor politici die schuld schuiven op bepaalde groepen, als zondenbok. Als we ons daar niet tegen uitspreken, tast dat de waarden van onze rechtsstaat, als sociale rechtsstaat aan. 

Onze rechtsstaat is een sociale rechtsstaat

De rechtsstaat opvatten volgens het klassieke formele model, schiet te kort. De rechten van de mens zijn steeds belangrijker geworden. Dus niet alleen die van religie en vrijheid van meningsuiting, maar ook die behoeden voor gebrek en voor angst, ooit door president Roosevelt genoemd als de vier meest wezenlijke rechten. Dat betekent een maatschappelijk orde waarin mensen niet in angst hoeven te leven: inclusiviteit die wereldwijd moet worden nagestreefd. De gedachte dat niemand uitgesloten mag zijn is fundamenteel. Dit is de basis voor de rechten van de mens. Dat klinkt misschien idealistisch, maar nodig om rechten van de mens realiteit te maken, want je hebt daar visie voor nodig.’ 

De wortels van deze overtuiging liggen in zijn jeugd, zegt Hirsch Ballin. ‘Zonder die kennis van het verleden kun je niet vooruit. We zijn mensen die in de sociale rechtsstaat steun en bescherming vinden. Het helpt als je daarmee bezig bent om zelf oplettend te blijven.’ 

Het besef van het verleden is er altijd geweest

 

Het zal dan ook niet verbazen dat hij als drijfveer voor zijn zowel zijn wetenschappelijke als politieke werk rechtvaardigheid en het tegengaan van onrecht beschouwt. Hirsch Ballin, wiens joodse vader kamp Buchenwald had overleefd, maar die naaste familie verloor in de Holocaust: ‘Het besef van het verleden is er altijd geweest. Otto Frank kwam bij mijn vader thuis, die heb ik nog ontmoet als negenjarig jongetje. Onze families kwamen uit dezelfde culturele biotoop, Wiesbaden en Frankfort. Toen mij gevraagd werd lid en later voorzitter van de Raad van Toezicht van de Anne Frank Stichting te worden, was dat een reden temeer om ja te zeggen. Onachtzaamheid ten opzichte van de geschiedenis, vergetelheid als het gaat om zorg voor de toekomst en gebrekkig onderwijs, vormen bedreigingen voor volgende generaties. Daarom moeten we blijven opkomen tegen onrecht.’  
 

Prof.  dr. Ernst Hirsch Ballin gaat per 1 januari met emeritaat. Zijn afscheidsrede is wegens corona uitgesteld tot 13 mei 2022.

(Door Tineke Bennema)