woman with camera

Nieuw boek Klaas Sijtsma: Statistische meetmodellen voor psychologische eigenschappen

Published: 08 juni 2021 Laatst bijgewerkt: 08 juni 2021

Veel mensen hebben weleens een intelligentietest gemaakt of tijdens een personeelsselectieprocedure een vragenlijst ingevuld over hun persoonlijkheid. Maar hoe goed zijn die tests? Daarover gaat het net verschenen boek dat Klaas Sijtsma (TSB) schreef samen met Andries van der Ark (UvA, voorheen TiU) tijdens zijn sabbatical in 2017-2018. Een boek over statistische meetmodellen voor psychologische eigenschappen, zoals intelligentie, persoonlijkheidstrekken (extraversie, neuroticisme), en attituden zoals tegenover euthanasie en vaccinatie.

Bijna iedereen die dit stukje leest is bekend met de Cito Eindtoets Basisonderwijs die kennis en inzicht meet in vooral Rekenen en Taal. Aan de oplossingen en antwoorden worden punten toegekend en het totaal aantal punten - de meetwaarde - geeft iemands positie aan op een schaal voor de eigenschap. De kernvraag is: Hoe weet je dat Kees met een meetwaarde van 531 een lagere positie op de Eindtoets heeft dan Marijke met een score van 542? Ja, 531 is kleiner dan 542, dat is bekend, maar hoe weet je of die oplossingen en antwoorden samen een schaal vormen? Dat is een wiskundig probleem, vandaar dat het boek over statistische meetmodellen gaat.

Meten is in het dagelijks leven niet weg te denken, maar slechts weinigen zijn zich er bewust van. Wel als je een thuisklusser bent, want dan gebruik je een meetlint en een waterpas, terwijl de thuiskok vooral weegt, de temperatuur van de oven in de gaten houdt en de ovenschotel er op tijd uithaalt. Diabetici meten dagelijks hun glucosegehalte en hartpatiënten hun bloedruk. Intelligente en persoonlijkheid worden niet dagelijks maar wel op cruciale momenten gemeten en school- en studieprestaties aan de lopende band. De vele testjes die men op internet en in andere populaire media kan invullen, kunnen vaak de toets der kritiek niet doorstaan.

 

Schaal voor intelligentie vaststellen

Het meten van psychologische eigenschappen gebeurt met methoden die er anders uitzien dan de meetinstrumenten die we kennen uit de natuurkunde, zoals de thermometer, de ampèremeter en de geigerteller. Geen koperen apparaten, wijzerplaten en - moderner - elektronische displays, maar verzamelingen van opgaven die opgelost dienen te worden (intelligentie, Eindtoets) of stellingen die verwijzen naar situaties met typisch gedrag (extravert, neurotisch) of opvattingen (vaccinatie) waarvan je dient aan te geven in hoeverre ze op jou van toepassing zijn.

De methodologie van schaalconstructie is de volgende. Aan de basis van een test of vragenlijst staat een theorie over de te meten eigenschap, zoals intelligentie of extraversie, en de typische oplossingen en gedragingen van mensen die iets over de eigenschap zeggen: Waaraan kun je zien of iemand intelligent of extravert is? Daaruit worden opgaven en stellingen afgeleid en die vormen de test of vragenlijst. Deze wordt aan een grote representatieve steekproef voorgelegd en de data die daaruit komen, de punten behaald op de opgaven en stellingen, vormen de basis voor de vraag of we een schaal voor intelligentie of extraversie kunnen maken.

De meetmodellen die in het boek worden behandeld formuleren de eisen waaraan de gegevens moeten voldoen, wil er sprake zijn van een schaal. De uitkomst van de analyse van de data met de meetmodellen is dus of we inderdaad een schaal hebben of niet. In het laatste geval bieden de discrepanties tussen de eisen van een model en kenmerken van de data aanknopingspunten voor het vervangen van sommige opgaven en stellingen. Of het opsplitsen van de test of vragenlijst in deeltests of – vragenlijsten die verschillende zaken meten en verschillende schalen vereisen, enzovoort. Soms is de hele onderneming een mislukking en moet de onderzoeker terug naar de tekentafel.

 

Validiteitsvraag en betrouwbaarheidsvraag

Meten van psychologische eigenschappen gaat al terug naar het einde van de negentiende eeuw en kwam in een stroomversnelling aan het begin van de twintigste eeuw. Iedereen die er een beetje mee bekend is, herkent de namen van theoreticus Charles Spearman en practicus Alfred Binet. Psychologen hebben altijd een grote belangstelling gehad voor het goed kunnen meten, waarbij ze geïnspireerd waren door de natuurkunde. Bij het maken van een schaal horen ook nog de twee kernvragen of de schaal wel echt intelligentie of extraversie representeerte - validiteitsvraag - en in hoeverre de meting herhaalbaar is, dus niet beïnvloed door meetfouten - de betrouwbaarheidsvraag. Het idee van meetfouten hadden psychologen geleerd van de vroeg negentiende-eeuwse astronomie.

Het boek is vooral goed te lezen voor mensen die al met het onderwerp bekend zijn en lol hebben in wiskunde en statistiek. Het niveau daarvan is niet hoog maar soms wel lastig. Dat wordt in de tekst aangegeven en die stukken kunnen worden overgeslagen. Onderzoekers die voortdurend metingen verzamelen - dat zijn de meesten - zouden er kennis van kunnen nemen. Het studieboek Testtheorie van Pieter Drenth en Klaas Sijtsma geeft een inleiding die het lezen van het boek vergemakkelijkt.

 

Meer informatie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Klaas Sijtsma via k.sijtsma@tilburguniversity.edu 

Gegevens over het boek: Sijtsma, K., & Van der Ark, L. A. (2021). Measurement models for psychological attributes. Boca Raton, FL: Chapman & Hall/CRC (427 pages).

Inleidende literatuur: Drenth, P. J. D., & Sijtsma, K. (2006). Testtheorie. Inleiding in theorie en toepassing van de psychologische test. Tweede editie. Houten, The Netherlands: Bohn Stafleu Van Loghum / Springer Uitgeverij (501 pages).