empty theater sorry we're closed

De overheid kan niet anders dan arbitraire regels stellen

Opinie

De overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus worden door sommigen bekritiseerd. Eén constant punt van kritiek is dat regels ‘arbitrair’ zijn. Maar is dat wel een houdbaar argument?

Door Wim Dubbink, hoogleraar ethiek van bedrijf en organisatie

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op www.socialevraagstukken.nl

Als het gaat om arbitraire regels, dan horen we bijvoorbeeld: hoe kan het zijn dat een familie van vier personen thuis wel een familie van twee personen mag ontvangen, terwijl diezelfde familie van twee personen op haar beurt die familie van vier personen thuis niet mag ontvangen. Immers, de huidige regel is dat elke familie per dag maar drie personen mag binnen laten. Een ander voorbeeld: er is geen duidelijke scheidslijn tussen professionele sport en semiprofessionele sport, en toch laat de overheid het één momenteel wel toe en het ander niet.

De constatering dat het beleid van de overheid ‘arbitrair’ is, is meestal niet bedoeld als een op zichzelf staand grappig feitje over de eigen aard van een moderne complexe samenleving. De constatering maakt veelal deel uit van een argumentatie.

Mogen we regels negeren omdat ze arbitrair zijn?

De argumentatie leidt meestal tot één van de twee volgende conclusies. De eerste is dat de Nederlandse overheid slecht functioneert omdat haar regels arbitrair zijn. De constatering leidt zo bezien tot het recht van burgers om een negatief waardeoordeel te mogen uitspreken over het functioneren van de Nederlandse overheid.

De tweede conclusie is dat ‘wij’ burgers het recht verkrijgen om de regels te negeren, of in ieder geval van een eigen uitleg te voorzien, omdat de regels arbitrair zijn. Ik stel hier de vraag: mogen deze conclusies eigenlijk wel worden getrokken op grond van het arbitraire karakter van de regels?

Uiteraard moet een overheid haar best doen om haar regels zo vorm te geven dat ze zo weinig mogelijk arbitrair overkomen. Dat komt ook de handhaving van een regel ten goede. Ook kan een overheid het zo bont maken dat een Kafkaëske samenleving ontstaat. Dan verliest zij uiteraard ook legitimiteit.

Maar ik wil hier de vraag voorleggen of ‘arbitrairheid’ op zichzelf al volstaat om burgers bepaalde rechten te geven, bijvoorbeeld het recht te zeggen dat de overheid niet functioneert, of het recht om een uitzondering voor zichzelf te bedingen? Met andere woorden: is een beroep op arbitrairheid altijd relevant of alleen in uitzonderingssituaties?

Ik pleit hier voor het laatste. Dit betekent dat wie zichzelf een recht wil geven, op grond van het argument dat een regel ‘arbitrair’ is, veel meer moet doen dan alleen dat aantonen. Men moet laten zien dat er sprake is van een uitzonderingssituatie. Anders is het argument niet geldig. Ik constateer dat in het publieke debat deze additionele argumentatie vaak ontbreekt.

Een arbitraire regel geeft nog geen rechten om die te negeren

Waarom geeft het (veronderstelde) arbitraire karakter van een regel de burger (normaal gesproken) geen rechten? Het antwoord hierop vereist dat we een onderscheid maken tussen de formele noodzaak tot het stellen van een regel en de concrete inhoud van een regel.

Het eerste betreft de vraag of er een regel moet zijn; het tweede betreft de concrete inhoud van de regel. De vraag of er een regel moet zijn kan moreel altijd prima worden gelegitimeerd. Dat vereist laten zien dat een bepaald principe belangrijk is. Het tweede kan ook gelegitimeerd worden maar altijd alleen maar tot op zekere hoogte. Het is onmogelijk hier voorbij een zekere arbitrairheid te komen. Uiteindelijk moet verwezen worden naar een feitelijke context en die bestaat als zodanig altijd historisch en is dus arbitrair. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Voorbeeld: de leeftijdsgrens voor leerplicht

Wanneer een overheid kinderen verplicht naar school te gaan, moet hiervoor een argumentatie worden gevonden. De eerste (formele) stap is dan een argumentatie vinden voor leerplicht als zodanig. Is dat principe gevonden, dan volgt de tweede stap: het precies en inhoudelijk trekken van de leeftijdsgrens. Bij het bepalen van die grens stuiten we onvermijdelijk op het arbitraire. We kunnen zeggen: kinderen moeten verplicht naar school vanaf vier jaar. Maar waarom precies vier jaar? Waarom niet drie-en-een-half jaar of drie jaar en 10 maanden of vier jaar en een week?

Op een bepaald moment kan men geen argumenten meer geven voor de specifieke plek waar de feitelijke grens wordt getrokken. Er is in de tweede stap dus altijd sprake van arbitrairheid. Om het samenleven überhaupt mogelijk te maken, is het daarom noodzakelijk een instantie het recht te geven gezaghebbende beslissingen te nemen die deze onvermijdelijke arbitrairheid met een besluit oplossen.

Voor de vele arbitraire beslissingen is nu juist een overheid nodig

Anders gezegd: omdat we als samenleving uiteindelijk veel arbitraire beslissingen moeten nemen, is precies een overheid nodig. De overheid is de instantie die door haar besluiten, de burgers verlost van het arbitraire. Het is precies niet arbitrair meer omdat de overheid het zegt. Het is daarom onzinnig het argument ‘arbitraire regels’ – als zodanig - tegen de overheid te gebruiken.

De coronacrisis laat zien dat het hard nodig is om vele arbitraire beslissingen te nemen: 1,5 meter afstand nemen (en niet 1 meter of 2 meter). Het is tot op zekere hoogte arbitrair. Precies daarom komt de overheid het recht toe over die arbtrairheid een oordeel te vellen.

Het 'New Common'

De coronacrisis zet grote maatschappelijke uitdagingen op scherp. Tilburg University deelt kennis en inzichten om onze samenleving opnieuw vorm te geven. Over dit ‘nieuw samen’ gaan we graag in gesprek.

Publicatiedatum: 5 november 2020