De emancipatie en de jaren ‘60

Onderwijsminister Diepenhorst noemde in de jaren ’60 het onderwijs een hoeksteen voor de economie in een periode dat demografen een ongekende bevolkingsaanwas voorzagen – met prognoses over toenemende studentenaantallen die achteraf zelfs aan de voorzichtige kant bleken te zijn. Zo voorzag het CBS in 1956 dat er in 1970 55.900 studenten wetenschappelijk onderwijs zouden volgen terwijl het er bijna 103.000 zouden worden. In 1961 verscheen de ‘Nota inzake de uitbreiding van het wetenschappelijk onderwijs’ van minister Cals, midden in de periode tussen 1954 en 1971 waarin het aantal studenten in het hoger onderwijs verviervoudigde en de investeringen zelfs dertienmaal zo groot werden.

Nederland stond aan het begin van een periode van aanhoudende economische groei en welvaartsverbetering. Het begrip verzorgingsstaat deed zijn intrede, een concept met de overheid als verantwoordelijke voor welvaart en welzijn. Er ontstond een stelsel met regelingen als de kinderbijslag, de AOW, collectieve pensioenen, de bijstand et cetera. De staat ging zich bewegen op terreinen waar tot dan toe kerkelijke invloed en particuliere liefdadigheid een belangrijke rol speelden. Het belang van de staat nam toe en daarmee ontstond ook een vraag naar hulpverleners, naar nieuwe professionals met oog voor de individuele persoon. Nieuwe beroepen en andere vragen ontstonden ook door meer economische thema’s zoals opbouw en industrialisatie. Zo ontstond er een ‘markt’ voor een nieuw soort professionals, met opleidingen die relatief jong waren of nog ontwikkeld moesten worden.

Madzy Rood-De Boer

De eerste vrouwelijke hoogleraar, Madzy Rood-de Boer (afbeelding boven)

Het aantal studenten verviervoudigt bijna in de jaren ’60, een toestroom die in hoge mate wordt bepaald door de naoorlogse geboortegolf. Ook speelt de nieuwe studietoelage een rol. Die vervangt het bestaande stelsel van studieleningen en wordt ingevoerd om studeren aantrekkelijker te maken, ook voor kinderen uit gezinnen die een studie voor zoon of dochter moeilijk kunnen betalen.

Tilburg spint garen bij die ontwikkeling. In de periode tussen 1947 en 1971 trekt de hogeschool bovengemiddeld veel studenten uit de zogenoemde middelbare en lagere milieus. In 1947-1948 was 63 % uit die twee categorieën afkomstig (landelijk: 51%), in 1961 66% (landelijk: 53%). In 1971 betrof het 72% van de eerstejaars (landelijk 64%). In hetzelfde jaar werd overigens ook de eerste vrouwelijke hoogleraar benoemd, de juriste Madzy Rood-De Boer.

Historicus De Vries, waaraan deze gegevens in belangrijke mate ontleend zijn, schreef dat de instelling in sociaal opzicht een meer dan gemiddeld emancipatorisch karakter droeg. In zekere zin was de hogeschool daarmee vertrouwd, voortvloeisel als ze zelf was uit het streven naar emancipatie van het katholieke volksdeel.

Meer over de historie en het academisch erfgoed

Het academisch erfgoed van Tilburg University is een zeer divers geheel van archieven, beeldmateriaal, collecties, apparaten, opgetekende verhalen et cetera die betrekking hebben op de geschiedenis van de universiteit.