INT-AR

Databank Arbeidsmigratie

Actuele kennis op het gebied van internationalisering van de arbeidsmarkt in Europa. Vind wetenschappelijke publicaties (voorzien van een samenvatting) en zoek via trefwoorden naar vergelijkbare publicaties.

Deze databank is het resultaat van de multidisciplinaire literatuurstudie en dataverzameling in het kader van het INT-AR project – een onderzoek naar de internationalisering van de arbeidsmarkt en naar grensoverschrijdende arbeidsrekrutering. De databank biedt een actueel overzicht van wetenschappelijke publicaties over arbeidsmigratie, voorzien van een korte samenvatting. Tevens zijn alle bronnen voorzien van trefwoorden die verwijzen naar vergelijkbare publicaties in de databank.

Zoeken in de Databank

Op de hoogte blijven van:

  • De laatste publicaties
  • Toevoegingen aan de database
  • Ontwikkelingen rondom arbeidsmigratie
Schrijf je in voor de nieuwsbrief
Interessante links naar andere vergelijkbare websites of databanken
The Migration ObservatoryEen databank van Oxford University met studies, analyses en policy papers
Migration Policy InstituteAmerikaanse databank met factsheets, studies, analyses en policy papers
IZA World of LaborDuitse databank met artikelen over migratie, veelal vanuit een economische invalshoek
Migration Policy CentreMigration policy centrum verbonden aan de Europese Universiteit in Florence

Papers

Onze serie korte papers (ISSN: 2468-2527) biedt inzicht in verschillende aspecten van arbeidsmigratie. De serie geeft op beknopte wijze inzicht in actueel wetenschappelijk onderzoek naar verschillende aspecten van arbeidsmigratie. Wie is bijvoorbeeld een arbeidsmigrant? En wat zijn macro-economische effecten van arbeidsmigratie?

De papers zijn collegiaal getoetst en worden periodiek herzien zodat ze altijd een actuele stand van zaken weergeven. Ze zijn geschreven vanuit een multidisciplinaire invalshoek, gebaseerd op de prioriteitsgebieden van het INT-AR project. De reeks staat open voor bijdragen van academici en experts, zowel voor bestaande als nieuwe onderwerpen. Mocht u geïnteresseerd zijn dan kunt u contact opnemen via in-ar@tilburguniversity.edu.

1. Wie is een arbeidsmigrant?

INT-AR paper 1 – Definitie arbeidsmigrant – Jan Cremers (Tilburg University)

Download deze paper 

Wie is een arbeidsmigrant?

In het dagelijks spraakgebruik worden uiteenlopende definities gehanteerd als over migranten wordt gesproken. Maar dat niet alleen, ook bij de vaststelling van rechten, bij de opstelling van statistieken, bij de analyse van mobiliteit en grensoverschrijdende arbeidsrekrutering, in studies en bij onderzoek worden vaak verschillende definities door elkaar gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat onduidelijkheid blijft bestaan over de omvang van het migrantenvraagstuk, de betekenis voor de Nederlandse arbeidsmarkt en de te verwachten ontwikkeling. Uiteenlopende, soms tegenstrijdige definities maken het moeilijk tot helder beleid te komen. Voor de nog beperktere term arbeidsmigrant geldt in versterkte mate dat een eensluidende definitie ontbreekt. Bij de analyse van de huidige en de te verwachten arbeidsmigratie is het belangrijk helder te benoemen waar over gesproken wordt.

In INT-AR Paper 1 worden enkele voorbeelden besproken van het begrip ‘arbeidsmigrant’.

De grootste gemene deler van de aangehaalde definities lijkt te zijn dat arbeidsmigranten werkenden zijn die naar Nederland komen om hier tijdelijk te werken. De vraag is hoe deze zienswijze zich verhoudt tot het recht op verblijf en op het zoeken van werk in een andere lidstaat dat geldt voor alle EU-burgers (met na de uitbreiding van de EU in 2004 een vergroot potentieel aan nieuwkomers). Binnen de Europese instellingen wordt een definitie gehanteerd die EU-burgers niet categoriseert als arbeidsmigrant. Arbeidsmigratie wordt weliswaar gedefinieerd als ‘Cross-border movement of people for the purpose of employment in a foreign country’, maar het speciaal ingerichte migratie glossarium doelt hierbij uitdrukkelijk op burgers van buiten de EU.[i]

EU-burgers die gebruik maken van het vrij verkeer worden niet betiteld als zijnde arbeidsmigranten; arbeidsmigranten zijn mensen van buiten de EU die naar een EU-lidstaat komen om daar te werken. Voor de EU prevaleert de redenatie van de Richtlijn inzake vrij verkeer van personen (2004/38). Volgens die richtlijn zijn EU-burgers uit andere lidstaten vrij, zolang zij aan de voorwaarden uit de richtlijn voldoen, zich in Nederland te vestigen, net als Nederlanders die in een andere lidstaat willen wonen, studeren en werken daar welkom zijn. De vrije vestiging (eventueel in de vorm van arbeidsmobiliteit) is dan een verworvenheid voor alle EU-burgers, waarvoor in principe weinig beperkingen gelden.


[i] http://ec.europa.eu/immigration/glossary_en

2a. Sociale Zekerheid en vrij verkeer: Europese coordinatie

INT-AR Papers 2a

Download deze paper (2a, 2b en 2c) 

Inleiding

Vanaf de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) is het recht op vrij verkeer van de burgers uit de aangesloten landen een centraal thema in de Europese samenwerking. De opheffing van belemmeringen voor het vrij verkeer van personen tussen lidstaten vormt een van de basisbeginselen in het Verdrag van Rome in 1957. Dat Verdrag levert de grondslag voor de EEG en bevat meerdere bepalingen die het vrij verkeer waarborgen (Verdrag van Rome 1957, artikel 48-51). Het vrij verkeer geeft burgers het recht werk te zoeken en te werken in een andere lidstaat. In een drietal papers komt de sociale zekerheid in samenhang met dit vrij verkeer aan de orde. Paper 2a behandelt de sociale zekerheid bij grensoverschrijdend werken en de relatie met de Europese regels over het verblijfsrecht. Paper 2b behandelt de zwakke punten in de regelgeving, de grensoverschrijdende dienstverlening en enige mazen in de wetgeving. Paper 2c bespreekt het zogenaamde uitkeringstoerisme.

De coördinatie van de sociale zekerheid

Hoewel de feitelijke inrichting en werkingssfeer van de sociale zekerheid niet tot de bevoegdheid behoren van de Europese instellingen werd de coördinatie van de nationale sociale zekerheidsstelsels een van de eerste en meest cruciale beleidsterreinen waarop door de lidstaten is samengewerkt. Om te voorkomen dat EU-burgers, die tijdelijk in een andere lidstaat werken en verblijven, hun sociale zekerheidsrechten gedeeltelijk of geheel verliezen achtten de lidstaten het noodzakelijk op Europees niveau afspraken te maken over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Die afspraken en de afstemming van de verschillende nationale stelsels in grensoverschrijdende situaties kennen een lange geschiedenis. Vanaf 1958 stelde de EEG-Raad verordeningen vast over de coördinatie van de sociale zekerheid van migrerende werknemers. Uitgangspunt van de coördinatie was en is dat slechts één wetgeving van toepassing is in de situatie wanneer in een of meerdere lidstaten gewerkt wordt; EU-burgers die gebruik maken van het vrij verkeer vallen onder de sociale zekerheid van slechts een lidstaat. De coördinatieregels moeten de gelijke behandeling waarborgen en discriminatie tegengaan.

In de loop der jaren is de regelgeving, op basis van jurisprudentie en praktische ervaring, voortdurend aangepast. Verordening nr. 3 van de Ministerraad van de vroegere EEG is na vaststelling in 1958 in totaal 14 keer bijgesteld. Na de voorlaatste volledige herziening, die leidde tot Verordening 1408/71, vonden in totaal 39 bijstellingen plaats, enerzijds om veranderingen in de nationale wetgeving te volgen, anderzijds om verbeteringen aan te brengen op grond van arresten van het Europese Hof van Justitie. In 2004 zijn de coördinatieregels volledig gemoderniseerd (Verordening 883/2004, ook Basisverordening genoemd) en is getracht het stelsel te vereenvoudigen. Ook wilde de wetgever een einde maken aan tal van uitzonderingssituaties. De benodigde Implementatieverordening 987/2009 werd in het voorjaar van 2009 vastgesteld. De gewijzigde regels traden op 1 mei 2010 in werking. Het uitgangspunt - slechts een wetgeving van toepassing - bleef ongewijzigd. Bij deze laatste herziening zijn belangrijke kritiekpunten aan de orde gekomen. Het stelsel moest bestand worden tegen praktijken die expliciet tot doel hebben de sociale verzekeringsplichten te ontduiken, bijvoorbeeld via het gebruik van buitenlandse schijnfirma’s. Centraal hierbij stonden vragen over hoe grip te houden op grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling en over de toepassing bij werkzaamheden in meerdere lidstaten, zoals in het internationale transport en de binnenvaart, maar ook in de bouw en infra. Nadien heeft de te volgen procedure of handelswijze bij werkzaamheden in meer lidstaten vaak op de agenda gestaan van de speciaal opgerichte Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Deze Commissie, samengesteld uit regeringsvertegenwoordigers van elke lidstaat, heeft tot taak alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard te behandelen en de uniforme toepassing van het EU-recht te vergemakkelijken (op basis van Titel IV van Verordening 883/2004).

De uitgangspunten van de huidige regelgeving

Met de in 1971 vastgestelde Verordening 1408/71 EEG en de herziening in 2004 van de Raad wordt gewaarborgd dat werknemers die onderdaan van een EU-lidstaat zijn recht hebben op sociale zekerheidsprestaties ongeacht waar zij werken of wonen. Werknemers die zich elders in Europa vestigen, hebben ten principale recht op een behandeling als waren zij inwoner van het land van vestiging. Het streven was en is de onderlinge afstemming, niet de harmonisatie, van de sociale zekerheidsregimes in de EU-lidstaten, teneinde grensoverschrijdende aangelegenheden te regelen. De algemene regel bij arbeidsmigratie is dat in de sociale zekerheid het werklandprincipe geldt (de Lex loci laboris); iemand is verzekerd in de lidstaat waar hij/zij werkt en bouwt aldaar rechten op. In de thans geldende regels is, ten opzichte van de oudere verordeningen, het algemene beginsel van gelijke behandeling uitgebreid. Terwijl dit grondbeginsel eerst alleen van toepassing was op personen die op het grondgebied van een lidstaat woonden, is deze voorwaarde inzake het wonen op het grondgebied thans niet meer vereist. Een andere wijziging houdt in dat niet alleen werknemers, zelfstandigen, ambtenaren, studenten en gepensioneerden, met hun gezinsleden en nabestaanden, maar ook niet-actieve personen nu beschermd zijn door de coördinatieregels; de personele werkingssfeer bevat geen limitatieve opsomming meer. Een derde verandering is de vereenvoudiging van een aantal bepalingen met betrekking tot werkloosheid: een werkloze die naar een andere lidstaat gaat om daar werk te zoeken behoudt gedurende bepaalde tijd het recht op een werkloosheidsuitkering in het herkomstland.

Wanneer gaat dit recht in?

elevant zijn voorts de regels, opgenomen in Richtlijn 2004/38/EG, met betrekking tot het verblijfsrecht in combinatie met de sociale zekerheid van burgers van de EU die zich in een andere lidstaat willen vestigen. EU-burgers hebben het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder verdere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of geldig paspoort. Als een EU-burger langer dan drie maanden in een andere lidstaat wil verblijven dan moet hij of zij in het gastland werknemer of zelfstandige zijn óf over voldoende bestaansmiddelen beschikken voor zichzelf en de familieleden om te voorkomen dat zij tijdens het verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel van het gastland. Gedurende de eerste drie maanden van verblijf is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen. Zolang EU-burgers en hun familieleden geen onredelijke belasting vormen voor het sociale bijstandsstelsel van het gastland kunnen zij niet worden uitgezet. Verwijdering kan in geen geval indien zij werknemer of zelfstandige zijn. Iedere EU-onderdaan die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van een gastland verblijft, krijgt in dat land een duurzaam verblijfsrecht. Tot het verstrijken van die periode is uitzetting mogelijk indien niet aan de geldende eisen wordt voldaan.

Belangrijke recente jurisprudentie

Het Europese Hof van Justitie heeft het recht op toegang tot (delen van) de sociale zekerheid nader gepreciseerd. Centraal in enkele cases stond de vraag of economisch inactieve EU-burgers die in een andere lidstaat verblijven recht kunnen doen gelden op sociale voorzieningen die gelden voor de burgers van dat land. De coördinatieverordeningen lijken te suggereren dat dit recht bestaat hoewel Richtlijn 2004/38/EG lidstaten deze verplichting niet oplegt. In november 2013 deed het Hof een uitspraak in de zogenaamde Dano-case. Een al lang in Duitsland wonende vrouw van Roemeense afkomst had nooit gewerkt in Duitsland en was geen werkzoekende. Haar beroep op een bijstandsuitkering voor werkzoekenden werd afgewezen. De zaak werd bij het Europese Hof aanhangig gemaakt. Het Hof stelde dat de EU-wetgeving die het vrij verkeer regelt (Richtlijn 2004/38) het gastland niet verplicht sociale bijstand te verlenen gedurende de eerste drie maanden van een verblijf. Wordt die termijn overschreden (echter nog steeds korter dan 5 jaar) dan is het voorzien in eigen levensonderhoud een voorwaarde voor het verblijfsrecht. Kan men hier niet aan voldoen, dan bestaat geen recht op een sociale uitkering. Voor uitkeringen waarvoor bijdragen worden betaald (bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen) geldt dit niet. De uitspraak is belangrijk in het licht van de discussie over sociale zekerheidstoerisme (uitgebreider in paper 2c).

Jan Cremers (Tilburg University)

2b. Sociale Zekerheid en vrij verkeer: Mazen in de wet

NT-AR Papers 2b

Download deze paper (2a, 2b en 2c) 

Inleiding

Het Verdrag van Rome bevat meerdere bepalingen die het vrij verkeer moeten waarborgen (Verdrag van Rome 1957, artikel 48-51). Het vrij verkeer geeft burgers het recht werk te zoeken en aan het werk te gaan in een andere lidstaat. In een drietal papers komen de belangrijkste beleidsterreinen die met dit vrij verkeer samenhangen aan de orde. In paper 2a werd stilgestaan bij de sociale zekerheid bij grensoverschrijdend werken en de samenhang met de Europese regels over het verblijfsrecht. In paper 2b komen de zwakke punten in de regelgeving, de relatie met grensoverschrijdende dienstverlening en enige mazen in de regels aan bod. Paper 2c bespreekt het zogenaamde uitkeringstoerisme.

Waar zitten de zwakke punten in de wetgeving?

Een uitzondering op het werklandbeginsel in de sociale zekerheid geldt voor gedetacheerde werknemers die in opdracht van hun werkgever in het kader van het vrij verkeer van diensten tijdelijk in een ander land gaan werken. Een persoon die gedetacheerd is, voor een periode niet langer dan 24 maanden, blijft onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van het land waar hij/zij gewoonlijk is tewerkgesteld. De werkzaamheden en kosten, noodzakelijk voor het opnemen van werknemers die voor korte tijd in een ander land werken in totaal verschillende sociale zekerheidssystemen, wegen niet op tegen de baten. Aan korte periodes zijn voorts nauwelijks rechten te ontlenen. De relatie tussen detachering en sociale zekerheid is in meerderlei opzicht vatbaar gebleken voor problematisch gebruik. De Coördinatieverordening 883/2004 legt de maximumtermijn van detachering op 24 maanden.[i] Na deze 24 maanden geldt in beginsel het werklandbeginsel, tenzij een akkoord gesloten wordt in de zin van artikel 16 lid 1 van de Verordening.[ii] Die termijn wordt overigens niet expliciet in de zogenaamde detacheringrichtlijn 1996/71/EG vermeld. In onderzoek worden twee belangrijke problemen genoemd.

  • Detachering in het kader van de grensoverschrijdende dienstverlening wordt gebruikt als een vorm van internationale arbeidsbemiddeling waarbij arbeidskrachten worden geworven uit landen met lage sociale zekerheidskosten. Dit doet zich voor in de bouw en de land- en tuinbouw, en inmiddels ook in andere sectoren met een zware concurrentie op arbeidskosten.
  • Ten tweede kan het gebruik worden vastgesteld van fictieve ondernemingen buiten de landsgrenzen die werknemers rekruteren die vervolgens in meerdere landen gaan werken. Hiervan zijn in het internationale wegtransport en de binnenvaart voorbeelden te vinden.

De grensoverschrijdende dienstverlening

Door de gebrekkige controle op de naleving van de betaling van sociale zekerheidsbijdragen en op de naleving van de vigerende arbeidsvoorwaarden en het geringe risico van opsporing kunnen malafide bedrijven via allerlei slinkse wegen de regelgeving omzeilen. Falsificatie van de zogenaamde A-1 formulieren (de gestandaardiseerde verklaring dat men is ingeschreven in de sociale zekerheid van enig land), het gebruik van de detacheringsformule bij buitenlandse werknemers die al in het werkland verblijven en bemiddeling door niet bestaande agentschappen of brievenbusconstructies zijn onder meer de praktijken die bij controles aan het licht komen. In een rapport van de arbeidsinspecties en de meest betrokken sociale partners uit een 9-tal landen bleek dat het controleren op de rechtmatigheid van de detachering wordt bemoeilijkt door het feit dat het werkland slechts beperkte bevoegdheden heeft als het gaat om het controleren van het gedetacheerde werk en de arbeidsrelatie tussen gedetacheerde werknemers en de uitzendende firma in het thuisland. Geringe machtsmiddelen en nauwelijks werkende sanctionering bemoeilijken, mede door gebrek aan internationale samenwerking bij het verzamelen van informatie en de aanpak van fraude, het effectief uitoefenen van controles op rechtmatigheid. Ook valt in het gastland niet te controleren of en in hoeverre een onderneming rechtmatig is; medewerking van het vestigingsland is dan cruciaal.[iii]

Vrije vestiging en het gebruik van schijnconstructies – een casus

De afgelopen jaren ontvingen meerdere transportondernemingen brieven met de aanbieding het eigen personeel over te hevelen naar een buitenlandse ‘dienstverlener’ (bijvoorbeeld gevestigd in Cyprus), om vervolgens de eigen chauffeurs in te huren via deze bemiddelingsbureaus. De bureautjes werken met glossy websites in verschillende Europese talen en vanaf verschillende adressen in Europa. Met een verwijzing naar het gewijzigde Europese coördinatiestelsel van de sociale zekerheid (de genoemde Verordeningen 883/2004 en 987/2009 die 1 mei 2010 ingingen) bieden tussenpersonen aan de rol van werkgever vanuit het buitenlands adres over te nemen. De vroegere werkgever van de chauffeurs wordt een opdrachtgever die maandelijks een factuur krijgt voor geleverde diensten. De werknemers die voor deze opdrachtgever (hun vroegere werkgever) rijden krijgen het minimum-cao-loon uitbetaald (dat wordt belast in Nederland), alle andere toeslagen en betalingen (voor overwerk en dergelijke) worden nergens vermeld en niet belast (ook niet in Cyprus). Over dat minimumloon worden sociale premies betaald in Cyprus en de vroegere werkgever blijft verschoond van andere Nederlandse werkgeverslasten en bedrijfstakeigene kosten, zoals pensioenen en O&O-fondsen. Personeel onderbrengen bij postbussen wordt gepresenteerd als een legale methode om fors te besparen op de loonkosten van Nederlandse chauffeurs, en dat allemaal door met de chauffeurs een buitenlands arbeidscontract af te sluiten (ook al leven en komen ze nooit in het betreffende land). Kortom, het gebruik van buitenlandse tussenpersonen is lucratief vanwege de lagere sociale premies.

De methode om sociale zekerheidsverplichtingen te ontlopen wordt ontleend aan de coördinatieregels in de EU. Hierbij speelt het A-1 document (vroeger het formulier E-101), afgegeven in het land waar de schijnfirma is geregistreerd, een centrale rol. Dit gestandaardiseerd EU-document verklaart waar men is geregistreerd voor de sociale zekerheid en waar premieafdracht plaatsvindt. De afgifte kent enkele ingebouwde controlemechanismen. De competentie voor het uitzuiveren welke overheid een A-1 document moet verstrekken aan Nederlandse chauffeurs die voor een buitenlandse firma gaan werken ligt bij de Nederlandse Sociale Zekerheidsbank (SVB). De coördinatieregels stellen voorwaarden aan een dergelijke buitenlandse vestiging: het moet gaan om een onderneming met eigen activiteiten en omzet ter plaatse. In enkele cases bleek dat chauffeurs onverzekerd rondreden met buitenlandse A-1 documenten die waren afgegeven zonder dat de SVB hierin was gekend. Loonstrookjes maakten duidelijk dat de sociale zekerheid in het vestigingsland ook benadeeld werd, aangezien alleen over het basisloon premie werd betaald en niet over het totale loon.

In een zaak, aangedragen door de FNV, duurde het 16 maanden (en nieuw beleid van minister Asscher) alvorens de SVB daadwerkelijk doorpakte. Van meet af aan (voorjaar 2012) was duidelijk dat dingen niet klopten, maar de angst dat Nederland zou worden beschuldigd van het opwerpen van een barrière tegen de vrije dienstverlening (en de vrije vestiging) zorgde voor vertraging. In oktober 2013 kwam de SVB met een duidelijke stellingname: op basis van de Verordeningen 883/2004 en 987/2009 dienen chauffeurs die in Nederland leven en die op de loonlijst staan van in het buitenland gevestigde tussenpersonen deel te nemen aan de sociale zekerheid van hun woonland (in dit geval Nederland). De SVB verklaarde tevens dat de arbeidsrelatie met de vroegere werkgever nog steeds bestond, mede omdat het bij de tussenpersoon niet ging om een echte onderneming die materieel in Cyprus was gevestigd en onder wiens gezag werkzaamheden werden verricht. De relatie tussen de tussenpersoon en de chauffeurs werd als schijnconstructie aangemerkt die gebruikt werd om sociale zekerheidsverplichtingen te omzeilen.

Jan Cremers (Tilburg University)


[i] Artikel 12.1 Verordening 883/2004: Degene die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door deze werkgever wordt gedetacheerd om voor zijn rekening werkzaamheden in een andere lidstaat te verrichten, blijft onderworpen aan de wetgeving van de eerstbedoelde lidstaat, mits de te verwachten duur van die werkzaamheden niet meer dan vierentwintig maanden bedraagt en de betrokkene niet wordt uitgezonden om een ander te vervangen.

[ii] Artikel 16.1 Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen.

[iii] www.eurodetachement-travail.eu/datas/files/EUR/synthesegenerale_2013EN.pdf

2c. Sociale Zekerheid en vrij verkeer: Uitkeringstoerisme?

INT-AR Papers 2c

Download deze paper (2a, 2b en 2c) 

Het uitkeringstoerisme aangekaart

In dit derde paper over sociale zekerheid en vrij verkeer gaan we in op de omvang en de aanspraak op uitkeringen in geval van migratie. Aan het eind maken we een voorlopige balans op.

In 2013 meldde de Nederlandse regering aan de Europese Commissie dat het vrij verkeer van EU-burgers het risico van uitkeringsmigratie met zich brengt. Toenmalig staatssecretaris Teeven sprak van een groot probleem met EU-burgers die bijstand aanvragen zonder in Nederland te hebben gewerkt. Ter onderbouwing haalde hij de toeslagenfraude door Bulgaren aan en noemde een getal van 4200 uitkeringstrekkende EU-burgers die van buiten Nederland afkomstig zouden zijn. De regering wilde hier een eind aan maken en verzocht de Europese Commissie met een oplossing te komen. Die Commissie op haar beurt stelde dat het ging om een non-issue; Nederland zou ver onder het gemiddelde scoren wat betreft het aantal inwonende Europeanen met een uitkering. Een jaar later deed het Europese Hof van Justitie uitspraak in een zaak van een Roemeense vrouw die naar Duitsland verhuisde en daar een bijstandsuitkering aanvroeg (C-333/13 - Dano). Het Hof verklaarde dat het recht op vrij verkeer niet automatisch de aanspraak op een bijstandsuitkering inhoudt: een EU-burger die zich langer dan drie maanden in een andere lidstaat wil vestigen moet in dat land voldoende middelen hebben om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Volgens het Hof mogen EU-landen weigeren sociale uitkeringen (‘bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties’) te geven aan onderdanen van andere lidstaten die speciaal voor die uitkering naar hun land zijn gekomen.[i]

In een zaak, die in september 2015 speelde (Alimanovic), deed het Hof de uitspraak dat gelijke behandeling voor wat betreft het recht op sociale bijstand afhankelijk is van de rechtmatigheid van het verblijf in het betreffende land. Opvallend hierbij was dat de betrokken persoon 11 maanden had gewerkt (in Duitsland) en vervolgens een rechtmatige periode van 6 maanden werkloosheidsuitkering had genoten. De Duitse sociale verzekeringsinstanties besloten na die 6 maanden geen uitkering meer te verstrekken en kregen van het Hof gelijk. Hierbij werd gerefereerd aan artikel 7.3.c van de EU Richtlijn 2004/38. Dit artikel stelt dat EU-burgers die binnen de eerste twaalf maanden van hun verblijf in een ander land onvrijwillig werkloos worden hun status als rechtmatig werkzoekende in het betreffende land behouden en recht hebben op een gelijke behandeling in de sociale zekerheid voor een periode van minimaal 6 maanden. Na een periode van 6 maanden kan de lidstaat waar verbleven wordt de toegang tot niet op bijdragen berustende vormen van sociale bijstand weigeren.

Wie kan aanspraak maken?

De aanspraak op een uitkering verschilt dus mede naar gelang het soort uitkering. Relevant is het onderscheid tussen op bijdragen berustende uitkeringen (bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen en de werk gerelateerde pensioenen) en de bijstand. Niet-Nederlandse EU-burgers kunnen zich niet zomaar in Nederland vestigen om vervolgens alleen een bijstandsuitkering aan te vragen. Wie gebruik wil maken van het vrij verkeer en zich in een ander EU-land wil vestigen, moet in eigen onderhoud kunnen voorzien. Een EU-burger dient na een verblijf van drie maanden ofwel werkzaam te zijn als werknemer of zelfstandige, ofwel over voldoende middelen van bestaan te beschikken.[ii] Wie in Nederland heeft gewerkt en premie heeft betaald, is verzekerd voor de sociale verzekeringen en kan (mits aan alle voorwaarden wordt voldaan) een beroep doen op de WW. Werknemers uit een EU-lidstaat hebben, als ze sociaal verzekerd zijn en voorafgaand aan hun ontslag in de laatste 36 weken minimaal 26 weken hebben gewerkt, recht op 3 maanden WW-uitkering. De uitkering duurt langer dan 3 maanden als er in de laatste 5 jaar minimaal 4 jaar is gewerkt.

Beschikbare cijfers

Over de samenstelling van de groep bijstandsontvangers zijn weinig gedetailleerde cijfers beschikbaar. Het totaal aan bijstandsontvangers steeg naar 490.000 personen (augustus 2015, inclusief AOW-ers met een bijstandsuitkering), na een daling, die inzette vanaf 1998 en het aantal terugbracht tot 370.000 medio 2007. Wijzigingen in de voorwaarden voor het ontvangen van bijstand maken de cijfers niet volledig vergelijkbaar, maar ze geven wel een beeld. Los van de vraag hoe groot de omvang is, is het de moeite waard te kijken om wie het gaat en of hier in de loop van de afgelopen decennia veel in is veranderd. Voor EU-burgers geldt dat zij in de CBS-bijstandsstatistieken worden ingedeeld in de categorie westerse allochtonen. Van oudsher bestaat het grootste deel (volgens de CBS-definities) uit inwonenden van Duitse en Indische afkomst. Het aantal inwoners afkomstig uit Midden- en Oost-Europa (MOE) is het afgelopen decennium gegroeid (naar 177.000 per 1 januari 2015). Het aantal inwoners van Poolse afkomst bedroeg 108.000 personen. Het aantal inwoners in Nederland in 2013 van Bulgaarse en Roemeense afkomst bedraagt rond de 4% van het totaal aan inwonende EU-burgers (ofwel 0,23% van de totale bevolking). Het relatieve aandeel van de groep westerse bijstandsontvangers bleef jaren redelijk stabiel binnen het totale bijstandscijfer; in absolute aantallen steeg het totaal naar 54.500 mensen (in augustus 2015, met een daling die inzette vanaf voorjaar 2015). Van de beroepsbevolking (15-65 jarigen) uit de MOE-landen hebben 4.160 personen (eind december 2013) een bijstandsuitkering. Het gebruik van de bijstand door arbeidsmigranten uit MOE-landen ligt percentueel boven dat van de autochtone bevolking (respectievelijk 2,8% en 2,3% per 1-1-2014.

In augustus 2014 was het aandeel WW-uitkeringen als percentage van het aantal dienstverbanden van de 13 nieuwe lidstaten 2,4%. Onder werknemers met de Nederlandse nationaliteit was dit 6,9%. Het percentage WW-uitkeringen van mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit stijgt de laatste tijd.[iii]

De 75.000 tijdelijke werknemers uit deze landen (becijferd in de Migrantenmonitor) kunnen nauwelijks een beroep doen op een uitkering. Indien die werknemers mee worden gewogen in de berekening van het gebruik van de uitkeringen daalt het percentage van bijstandontvangers en WW-ontvangers fors.[iv]

Het totaal aan niet-westerse bijstandsontvangers is gestaag gestegen naar 241.000 personen (in augustus 2015). Gedetailleerde cijfers over de herkomst van deze groep zijn er niet.

Tot slot

Het CBS heeft recente cijfers over de totale omvang van de bijstandsfraude. Cijfers over de periode 2002-2008 laten een forse daling zien. In het beschikbare cijfermateriaal is weinig bewijs te vinden voor het bestaan van grootschalig uitkeringstoerisme gerelateerd aan de bijstand. Uit onderzoek naar migratie in Europa blijkt niet dat migranten naar het land trekken waar de beste uitkering te krijgen is. Veeleer geldt de stelregel dat de aanwezigheid van werk de juistere voorspeller is van aantrekkende arbeidsmigratie. Over de uitwerking die deze migratie heeft op onze verzorgingsstaat, en op de sociale zekerheid in het bijzonder, komt uit literatuur en onderzoek een zeker patroon naar voren. Arbeidsmigranten in het onderste segment van de arbeidsmarkt verrichten in veel gevallen werkzaamheden waarvoor in het werkland onvoldoende arbeidsaanbod te vinden is. Deels heeft dit substitutie tot gevolg, doordat andere zwakke groepen op de arbeidsmarkt worden weggedrukt. Voor werkgevers zullen bij het ruim beschikbaar zijn van willige arbeidsmigranten geen of weinig incentives aanwezig zijn om te investeren in de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt. Ook zorgt de import van goedkope arbeid in sommige sectoren voor een remmende invloed op de loonontwikkeling van de onderste loonschalen. Deels houden arbeidsmigranten bepaalde vormen van laagbetaalde arbeid (en de daarbij behorende productie) in stand die anders allang uit Nederland zouden zijn vertrokken. Dat lijkt weinig rationeel, het werkt immers als een blokkade tegen innovatie, maar het maakt bijvoorbeeld de land- en tuinbouw nog steeds winstgevend. In andere sectoren die sowieso niet zijn te verplaatsen, zoals het huishoudelijk werk en de zorg, zorgt de instroom van migranten voor het overeind houden van diensten die nauw verbonden zijn met de toekomst van onze verzorgingsstaat en alleen maar aan belang zullen winnen.

De Nederlandse arbeidsmarkt is daarbij niet scheutig met het aanbod van stabiele arbeidsplaatsen. Voor veel migranten zijn precaire, flexibele banen en kortdurende dienstverbanden de standaard en zij behoren daarmee tot het onzichtbare, tevens niet-vertegenwoordigde deel van de arbeidsmarkt. De grensoverschrijdende rekrutering van werknemers heeft de uitbouw van flexibele arbeidsrelaties vergemakkelijkt. Arbeid wordt zodoende nog meer een te verhandelen waar, uit te voeren door een gecontracteerde persoon die verder niet hoeft te worden gezien als belanghebbende in de onderneming. Daarmee wordt de invloed van de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers steeds groter op de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Als dit resulteert in minder bijdragen heeft het op den duur ook gevolgen voor de financiële houdbaarheid van de verzorgingsstaat.

Jan Cremers (Tilburg University)


[i] http://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-333/13 

[ii] www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.10.4.html en http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=URISERV:c10521

[iii] UWV Kennisverslag 2015-1, april 2015, Kenniscentrum UWV

[iv] Ontleend aan www.cbs.nl/nl-NL/menu/home/default.htm (bezocht op 12-1-2014).

3. Arbeidsmigratie en verdringing

INT-AR Paper 3

In dit herziene paper, oorspronkelijk geschreven door Jan Cremers, behandelt Arjan Heyma (SEO Economisch Onderzoek) de belangrijkste inzichten die uit onderzoek naar een mogelijk verband tussen arbeidsmigratie en verdringing op de arbeidsmarkt zijn af te leiden.

Arbeidsmigratie kan tot verdringing van binnenlandse werknemers leiden wanneer arbeidsmigranten concurreren onder voor werkgevers gunstige voorwaarden. In de praktijk komt verdringing door arbeidsmigratie slechts beperkt voor. De kans op verdringing is vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt aanwezig (lager geschoold routinematig werk) en houdt verband met flexibilisering. Tegelijkertijd kan arbeidsmigratie tot meer werkgelegenheid leiden, met name aan de bovenkant van de arbeidsmarkt. Arbeidsmigratie gaat vaak gepaard met flexibilisering, maar het is nog maar de vraag of er een causaal verband tussen beide ontwikkelingen zit. Een flexibele arbeidsmarkt kan er tegelijkertijd voor zorgen dat negatieve gevolgen van arbeidsmigratie op lonen en werkgelegenheid beperkt blijven.

Download deze paper 

4. Arbeidsmarktfricties en migratie

INT-AR Paper 4

Download deze paper 

Onderzoek naar arbeidstekorten

Deze bijdrage gaat in op de beoordeling van tekorten op de arbeidsmarkt en het ten behoeve daarvan voorgestelde beleid. Voor de definitie van arbeidsmarktfricties wordt aangesloten bij een internationaal gehanteerde omschrijving, die ook door de SER in haar advies over arbeidsmigratie is gehanteerd: tekort aan of schaarste van arbeid kan zowel absoluut zijn (arbeid niet beschikbaar), als relatief zijn (arbeid niet beschikbaar tegen de geboden voorwaarden - loon, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden).[1] Het SER-advies spreekt de verwachting uit dat Nederland, net als de rest van de EU, een tekort aan (jonge) hoger opgeleiden zal krijgen en daarmee een behoefte aan kennismigranten. In het verlengde hiervan bepleit de SER een sterk binnenlands arbeidsmarktbeleid, met onder meer initiatieven om de (niet-benutte) kwalificaties van al aanwezige migranten te koppelen aan bestaande en te verwachten tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Meerdere bronnen stellen dat toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt en daarmee samenhangende arbeidsmarktfricties zich moeilijk laten voorspellen. De te verwachten behoeften hangen samen met het functioneren van de arbeidsmarkt en met technologische ontwikkelingen die direct van invloed kunnen zijn op de aard van de beroepen en de hoeveelheid werkenden die nodig zijn. De technologische ontwikkeling heeft een belangrijke invloed: productieprocessen en taken kunnen worden opgesplitst in delen en verplaatst naar gespecialiseerde fabrieken in meerdere landen, met tot gevolg een internationale, economische specialisatie gebaseerd op offshoring, outsourcing of reshoring. Schaarste aan arbeid kan leiden tot verplaatsing van (onderdelen van) de productie naar andere gebieden of landen, tot substitutie van arbeid door kapitaal of tot het importeren van (onderdelen van) de benodigde producten.

Desalniettemin concluderen de meeste waarnemers dat de vraag naar goed geschoold personeel en toekomstige tekorten in technisch geschoolde en sociale beroepen en, in mindere mate, in de zorg en het onderwijs tot ernstige arbeidsmarktfricties kunnen leiden.

Vergelijkende Europese studies

In een studie (uit 2015) voor de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement staat een overzicht van de verwachte arbeidstekorten, zowel naar soort, als naar oorzaak en omvang.[2] Kwantitatieve tekorten komen voort uit een krimpende beroepsbevolking, een afnemende participatiegraad, een toenemende vraag en een geografische dispariteit in de bevolkingsopbouw. Kwalitatieve tekorten uiten zich in een slechte aansluiting tussen de gevraagde en de beschikbare scholingsniveaus, een voorkeur van werknemers die niet overeen komt met het aanbod en een slecht imago in combinatie met een gebrekkige informatieverschaffing over aangeboden banen. Volgens de studie zijn er geen kwantitatieve tekorten op EU-niveau, maar vooral kwalitatieve tekorten, gerelateerd aan scholingstekorten en onvoldoende aansluiting. In tegenstelling tot veel andere landen is de regionale dispariteit in Nederland vrij gering. Voor Nederland worden vooral kwalitatieve tekorten geconstateerd, met een groeiende vraag naar vakmensen in de maakindustrie, de bouw, de zakelijke dienstverlening, de energiesector en de ICT. Nederland is medekoploper als het gaat om de tekorten in enkele technische beroepen, in specifieke ICT-beroepen en er is meer vraag naar dan aanbod van medische specialisten. Migratie kan zorgen voor een vermindering van de tekorten in de ontvangende landen, maar kan tegelijkertijd leiden tot kwantitatieve tekorten in de herkomstlanden. De emigratie van professionals in de gezondheidszorg uit de MOE-landen levert bijvoorbeeld een serieus probleem op met tekorten in ziekenhuizen en gezondheidsinstellingen in verschillende MOE-landen.

Een rapport van de Europese Commissie behandelt de belemmeringen die werkgevers ondervinden in de zoektocht naar gekwalificeerd personeel.[3] Een survey bracht aan het licht dat 40% van de ondervraagde ondernemers (in 2013) problemen ondervond bij de werving van geschoold personeel. In de helft van de gevallen gaat het om werkelijke scholingstekorten; een derde van de gevallen is terug te voeren op lage honorering. Onaantrekkelijke arbeidsvoorwaarden, samengaand met atypische werktijden, gebrekkige carrièreperspectieven en beperkte scholingsmogelijkheden, verklaren waarom het vaak moeilijk is mensen te vinden, zeker als geen vaste baan in het verschiet ligt. Het rapport stelt vast dat Nederland nog geen opwaartse druk op de lonen kent, omdat naar verhouding voldoende geschoold personeel op de arbeidsmarkt te vinden is. Het gespitst zijn op talentontwikkeling (en een goed HR-beleid) verklaren mogelijk ook waarom de scholingstekorten nog geen grote omvang kennen.

Migratie en arbeidsmarktfricties – de Nederlandse analyse

Arbeidsmarkttekorten worden in Nederland in kaart gebracht door verschillende instellingen. Het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) gebruikt enkele instrumenten, bijvoorbeeld de sectoromschrijvingen, waarin tekorten en overschotten per sector worden beschreven. Het ROA (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt) stelt regelmatig overzichten samen van de huidige en toekomstige ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) publiceert onder andere de Enquête Beroepsbevolking.

Het UWV publiceerde in mei 2014 een overzicht waarin is gekeken naar beroepen met een krappe arbeidsmarkt. Het is een zo goed mogelijk onderbouwd overzicht van krapteberoepen. Op middelbaar niveau waren er signalen van krapte in uitvoerende technische functies en technisch ‘kader’; op hoger en wetenschappelijk niveau werden signalen van krapte in andere richtingen gevonden, bijvoorbeeld bepaalde ICT-beroepen (programmeurs), het onderwijs (specifieke vakken) en specifieke financiële beroepen (actuarissen en fiscalisten). In de zorg konden alleen signalen van krapte in specifieke functies worden opgetekend (bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde). Veel krapteberoepen waren te vinden in de metalektro en metaalbewerking en delen van de industrie, de specialistische zakelijke dienstverlening en de ICT-sector.[4]

Het ROA verwacht grote fricties en spanningen tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in de nabije toekomst in de segmenten ICT en techniek. In het meest recente onderzoek (2015) spreekt het ROA over een te verwachten groeiende vraag naar technische beroepen verspreid over alle opleidingsniveaus, namelijk mbo techniek, hbo techniek en wo techniek. De bezuinigingen in de zorg- en welzijnssector hebben grote gevolgen voor de geprognotiseerde werkgelegenheidsontwikkeling; in tegenstelling tot enkele jaren geleden worden in die sectoren minder fricties voorzien.[5]

Het CBS noemt de toename van de migratie een van de mechanismen die in werking kunnen treden als het arbeidsaanbod terugloopt. In een regressieanalyse is nagegaan of veranderingen in het recente verleden in de omvang van de beroepsbevolking de arbeidsmigratie naar Nederland hebben beïnvloed. Er is geen significant verband te leggen is tussen arbeidsmigratie en -aanbod. In de jaren dat het arbeidsaanbod sneller steeg kwamen niet minder arbeidsmigranten binnen en in de jaren dat het trager steeg niet meer. Hiermee is niet uit te sluiten dat een deel van de migratie een gevolg is geweest van tekorten aan Nederlandse werknemers in specifieke sectoren, maar op het niveau van het totale arbeidsaanbod en de gehele migratiestroom lijkt die relatie er niet te zijn geweest. Het CBS ziet er daarom van af de vergrijzing en demografische krimp als voorspeller voor migratie te gebruiken.[6]

Een onderzoek naar arbeidsmarkttekorten van het Europees Migratienetwerk (EMN) kijkt vooral naar de behoefte aan zogenaamde derdelanders en laat de mobiliteit van EU-werknemers buiten beschouwing.[7] De arbeidsmarktkrapte concentreert zich in techniek, ICT en een aantal specifieke niches. Het betreft vooral beroepen op middelbaar, hoger en wetenschappelijk niveau. Met uitzondering van de top van de arbeidsmarkt, waar arbeidsmigratie wordt ingezet als middel voor het versterken van de economie, speelt de analyse van arbeidsmarkttekorten geen rol in het migratiebeleid: arbeidsmigratie van derdelanders als beleidsinstrument wordt niet ingezet om geïdentificeerde tekorten aan te pakken. Het initiatief ligt vrijwel altijd bij de werkgever. EMN tekent aan dat een kleinere en oudere beroepsbevolking in alle EU-landen het potentieel aan EU­migranten zal verkleinen. Niet alleen zijn minder EU­migranten beschikbaar, ook de concurrentie met andere landen die migranten aantrekken wordt groter. Impliciet pleit EMN voor een actievere opstelling waarbij het migratiebeleid niet langer het sluitstuk van het arbeidsmarktbeleid vormt.


[1] www.ser.nl/~/media/db_adviezen/2010_2019/2014/arbeidsmigratie.ashx

[2] www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2015/542202/IPOL_STU%282015%29542202_EN.pdf 

[3] http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=en&pubId=7859&furtherPubs=yes

[4] www.werk.nl/xpsimage/wdo211581 

[5] http://roa.sbe.maastrichtuniversity.nl/roanew/wp-content/uploads/2016/01/ROA_R_2015_6.pdf 

[6] www.cbs.nl/NR/rdonlyres/472C113E-E5D4-455B-8EA9-B3420B8FF074/0/20131201b12art.pdf 

[7] http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/what-we-do/networks/european_migration_network/reports/docs/emn-studies/emn-studies-20b_netherlands_labour_shortages_nl_version.pdf 

5. Dienstverlening met gedetacheerde werknemers

INT-AR Paper 5

Download deze paper 

Voorwoord

Deze bijdrage, op basis van een master thesis, belicht meerdere aspecten van de regulering van gedetacheerde werknemers in het kader van het vrij verkeer van diensten. De te downloaden uitgebreide thesis beschrijft:

  • het EU-kader van het vrij verkeer van diensten met gedetacheerde werknemers;
  • de positie van gedetacheerde werknemers in de sociale zekerheid, belasting- en arbeidswetgeving;
  • detachering in de bouw en een loonvergelijking voor gedetacheerde werknemers in België en Nederland;
  • een (eerste) beoordeling van handhavingsmaatregelen en monitoringinstrumenten.

Inleiding

Het vrij verkeer van diensten verleent een onderneming, gevestigd in een lidstaat (hierna ‘zendende staat’ genoemd), het recht met eigen werknemers diensten te verlenen op het grondgebied van een andere lidstaat (hierna ‘gastland’). Bij dit concept, dat detachering wordt genoemd, speelt de vraag welke arbeidswetgeving van toepassing is op de arbeidsvoorwaarden van de werknemer tijdens de detacheringsperiode. Conform de huidige versie van de Richtlijn betreffende gedetacheerde werknemers 96/71/EG (hierna PWD genoemd) kunnen gaststaten een kern van arbeidsvoorwaarden voorschrijven voor gedetacheerde werknemers. In 2014 is de handhavingsrichtlijn 2014/67/EU ingevoerd om te zorgen voor een meer uniforme uitvoering van de bepalingen van de PWD, met betrekking tot het toezicht op en de handhaving van de arbeidsvoorwaarden van ter beschikking gestelde werknemers. Hoewel de meeste lidstaten de handhavingsrichtlijn pas onlangs in hun nationale wetgeving hebben omgezet, heeft de Europese Commissie in maart 2016 een hervorming van de PWD voorgesteld, onder meer door het bezoldigingsbegrip toe te passen in plaats van de 'minimale loonschaal’ van de gaststaat om zo het beginsel van ‘gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde werkplek’ te bevorderen.

Het wetgevende kader in de EU

Detachering van werknemers omvat een scala aan onderwerpen in het kader van het vrij verkeer van diensten - een van de economische vrijheden in de interne markt. In tegenstelling tot wat geldt voor het vrij verkeer van werknemers, is bij gedetacheerde werknemers geen sprake van beoogde toegang tot de arbeidsmarkt van de gastland. In afwijking van het lex loci laboris beginsel (het werklandbeginsel) blijven gedetacheerde werknemers onderworpen aan de wetgeving van de zendende staat. Gezien de verscheidenheid aan sociale systemen en loonkosten in de lidstaten kan dit resulteren in oneerlijke concurrentie tussen lokale en buitenlandse dienstverleners met betrekking tot de arbeidskosten. Om deze redenen is de PWD opgesteld die de gedetacheerde werknemer dient te beschermen met een 'harde kern' van bepalingen die van toepassing zijn in het gastland.

De sociale zekerheid, belastingwetgeving en het arbeidsrecht bij detachering in de EU

De discussie over de herziening van de PWD spitst zich toe op tegenstrijdigheden die optreden bij het vrij verkeer van diensten enerzijds en de bescherming van de rechten van werknemers in een klimaat van eerlijke concurrentie anderzijds. Het opleggen van binnenlandse arbeidsnormen aan buitenlandse dienstverleners raakt een gevoelige snaar omdat het het (vrij) verkeer van diensten conditioneert en (indirect) beperkt. In dit deel wordt het juridische kader voor het detacheren op EU-niveau vanuit drie invalshoeken uitgewerkt: socialezekerheidsrecht, belastingrecht en arbeidsrecht.

De sociale zekerheid bij detachering

Ruim voor de vaststelling van de PWD werd het concept van detachering in 1971 geïntroduceerd in de Verordening 1408/71 (nu Verordening 883/2004) inzake de coördinatie van de sociale zekerheid bij het vrij verkeer van personen. Op basis van het beginsel van gelijke behandeling is het uitgangspunt van de coördinatieverordening het lex loci laboris beginsel: werknemers zijn onderworpen aan de sociale zekerheid van het werkland. Een uitzondering wordt gemaakt voor werknemers die voor een periode van minder dan 24 maanden in een andere lidstaat worden gedetacheerd. Zij blijven onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van de zendende staat. De werkgever, die werknemers naar het grondgebied van een andere lidstaat uitzendt, moet normaliter activiteiten in de zendende staat verrichten. Artikel 14, lid 2, van de uitvoeringsverordening 987/2009 beschrijft in detail dat de werkgever in de lidstaat waar hij is gevestigd, substantieel andere activiteiten dan zuiver interne beheersactiviteiten moet verrichten.

Detachering en belastingwetgeving

Binnen de EU interne markt blijft belastingheffing vrijwel volledig behoren tot de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten; elke lidstaat heeft het recht in het eigen rechtsgebied te bepalen of sprake is van belastingplicht. Lidstaten stellen bilaterale belastingverdragen op die bedoeld zijn om dubbele belastingheffing te voorkomen. Binnen de EU zijn de meeste van die bilaterale belastingverdragen gebaseerd op het OESO-modelbelastingverdrag. Vergelijkbaar met het lex loci laboris-principe worden de inkomsten belast in het land waar het werk wordt verricht. In twee situaties blijven lonen onderworpen aan belastingheffing in de zendende staat. Wanneer de werknemer korter dan 183 dagen in 12 maanden in de gaststaat aanwezig is en wanneer de werkgever niet fysiek aanwezig is in het land waar het werk wordt uitgevoerd. Het is vrij opmerkelijk dat gedetacheerde werknemers volgens de belastingwetgeving de eerste 183 dagen onderworpen blijven aan de zendende staat, terwijl de ter beschikking gestelde werknemers voor de socialezekerheidswetgeving 24 maanden onder de zendende staat vallen.

Detachering en de arbeidswetgeving

Wat de vergoeding van de werknemer betreft, is de bescherming volgens het huidige EU-kader gelijk aan het ‘minimumloon’ zoals vastgelegd in algemeen verbindend verklaarde collectieve overeenkomsten of in de wet op het minimumloon. In sommige bekritiseerde uitspraken stelde het HvJEU dat het opleggen van arbeidsvoorwaarden die de minimale bescherming van de PWD overstijgen onverenigbaar is met het vrij verkeer van diensten. Met de recente goedkeuring van de PWD-herziening door de Raad, waarbij is uitgegaan van een gelijke vergoeding voor gedetacheerde werknemers, zou men kunnen beweren dat het primaat van het vrij verkeer van diensten is losgelaten. Het is echter de vraag of met deze herziening van de PWD een gelijk speelveld is gecreëerd tussen lokale en buitenlandse dienstverleners.

Detachering in de bouw en een loonvergelijking voor gedetacheerden in België en Nederland

De master thesis beschrijft hoe de bouwsector in de Westerse lidstaten is geconfronteerd met een relatief hoge instroom van gedetacheerde werknemers uit de MOE-lidstaten. Dit kan worden verklaard door het arbeidsintensieve karakter van de bouwsector: detachering wordt in de Europese bouwsector veroorzaakt door verschillen in arbeidskosten. Het proefschrift werkt een vergelijking uit van de lonen in België en Nederland. In beide landen liggen de bruto lonen zoals vastgelegd in collectieve overeenkomsten aanzienlijk hoger dan de wettelijke minimumlonen. Geconcludeerd kan worden dat algemeen verbindend verklaarde collectieve overeenkomsten op sectorniveau een belangrijke rol spelen voor gastlanden om een ​​gelijk speelveld tot stand te brengen. Buitenlandse dienstverleners in de bouw behouden wel een concurrentievoordeel op basis van arbeidskosten als gevolg van verschillen in de hoogte van de bijdrage voor de sociale zekerheid en de belasting. De voorgestelde herziening van de PWD zal dit loonverschil niet wezenlijk veranderen. Om een ​​volledig gelijk speelveld te creëren, dient de EU-wetgeving inzake sociale zekerheid te worden aangepast aan het lex loci laboris-beginsel.

De behoefte aan adequate controle en doeltreffende handhavingsmechanismen

Lidstaten dienen, zelfs als geen perfect gelijk speelveld wordt bereikt, samen te werken bij kwesties die betrekking hebben op handhaving en toezicht, teneinde het verstorende effect van ‘regime shopping’ te minimaliseren en een ​​klimaat van eerlijke concurrentie te creëren. Met betrekking tot detachering in de bouw zijn diverse misbruiken gesignaleerd, zoals het ontduiken en ontwijken van minimumlonen, schijndetachering door middel van rotatie of permanente terbeschikkingstelling, schijnzelfstandigheid en het gebruik van brievenbusfirma's. Deze praktijk van sociale dumping in de bouw onderstreept de noodzaak van adequate controle en handhaving. In de vergelijking bleek België het goed te doen, met het registratiesysteem LIMOSA en een actieve rol van de Arbeidsinspectie bij het bewaken van de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerden, waarbij bevindingen rechtstreeks bij de officier van justitie kunnen worden ingediend.

6. Toepasselijk arbeidsrecht bij detachering

INT-AR Paper 6

Download deze paper 

Het wijzigingsvoorstel van de Detacheringsrichtlijn beschouwd vanuit het perspectief van het internationaal privaatrecht

Op 8 maart 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel tot aanpassing van de Detacheringsrichtlijn uitgebracht. Dit voorstel heeft reeds tot veel discussie geleid. In de berichtgeving wordt veelal gesteld dat dit voorstel een stap is in de richting van de toepassing van het beginsel van ‘gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde plaats’, in die zin dat het voorstel dit beginsel tot op bepaalde hoogte probeert te bewerkstelligen.

Deze bijdrage gaat in op een specifiek aspect van de voorstellen, met name de voorgestelde toevoeging van een nieuw artikel 2 bis in de Detacheringsrichtlijn. Het betreft hier de hypothese van langdurige detachering – in de optiek van het voorstel, detachering van meer dan 24 maanden. In het bij deze samenvatting gevoegde uitgebreidere paper wordt een wetstechnische analyse doorgevoerd, waarbij het door de Europese Commissie gehanteerde procedé tot aanduiding van het toepasselijke recht bij detachering van meer dan 24 maanden onder de loep wordt genomen.

De voorgestelde wijzigingen aangaande de duur van de detachering

Het eerste lid van het nieuwe artikel 2 bis zou als volgt komen te luiden: ‘Wanneer de verwachte of daadwerkelijke duur van de terbeschikkingstelling meer dan 24 maanden bedraagt, wordt de lidstaat op het grondgebied waarvan een werknemer ter beschikking is gesteld, geacht het land te zijn waarin hij of zij het werk gewoonlijk uitvoert.’ Artikel 2 bis lid 1 geeft daarmee een aanduiding van het land dat in een specifieke situatie c.q. onder specifieke omstandigheden moet worden beschouwd als ‘het land waar de werknemer zijn of haar werk gewoonlijk uitvoert’.

Vanuit het oogpunt van internationaal privaatrecht bezien rijst de vraag in hoeverre daarmee ook, als vanzelf, het op de arbeidsovereenkomst toepasselijke récht is bepaald c.q. kan worden vastgesteld. Met andere woorden: in hoeverre kan worden gesteld dat louter door het aanduiden van een bepaald land als het land van gewoonlijke tewerkstelling, daarmee ook – zonder enige verdere discussiemogelijkheid – het op de arbeidsovereenkomst toepasselijke recht is bepaald?

Dat het in het voorstel zelf wel degelijk de bedoeling is met dit nieuwe artikel 2 bis een regel van toepasselijk recht te formuleren c.q. naar voren te schuiven waarbij in de genoemde omstandigheden het recht van het gastland toepasselijk wordt gemaakt - of nog, dat het de bedoeling is minstens als efféct te hebben dat in de bedoelde situatie het recht van het gastland toepasselijk is, of, nog voorzichtiger geformuleerd, het voor te stellen alsof op basis van de bepalingen van de Rome I verordening in de genoemde omstandigheden dit de conclusie moet zijn - blijkt uit de toelichting vooraan in het voorstel. In die toelichting wordt bovendien expliciet verwezen naar de Rome I verordening waarin regels van toepasselijk recht zijn opgenomen. Het lijkt of de opstellers door de introductie van artikel 2 bis in de Detacheringsrichtlijn er van uit gaan dat meteen ook, in de bedoelde gevallen, te komen tot een bepaalde invulling van artikel 8 lid 2 Rome I verordening, waarin sprake is van het land waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht. Dat het de bedoeling is hier voor te schrijven/duidelijk te maken welk arbeidsrecht toepasselijk is in de genoemde omstandigheden blijkt zo mogelijk nog explicieter uit de achtste considerans van de preambule bij het voorstel.

De vraag rijst echter of op deze wijze - of alleszins met behúlp van - zo’n artikel 2 bis inderdaad, in de bedoelde omstandigheden, onvermijdelijk het recht van het gastland normaal toepasselijk is/kan worden gemaakt c.q. of dit de onvermijdelijke consequentie is.

De bedoeling van de Europese Commissie lijkt duidelijk: bedoeling is in geval van lange termijn detachering het arbeidsrecht van het gastland van toepassing te laten zijn, als dat in het voordeel van de werknemer is. De vraag is of de Commissie hierin slaagt op de manier waarop nu is gehandeld.

Biedt het internationaal privaatrecht ruimte voor ‘bescherming’ van werknemers?

In het uitgebreidere paper, dat kan worden gedownload, wordt een wetstechnische analyse doorgevoerd, waarbij het door de Europese Commissie gehanteerde procedé tot aanduiding van het toepasselijke recht bij detachering van meer dan 24 maanden onder de loep wordt genomen.

Daarbij wordt zowel ingegaan op de hypothese dat een werknemer langdurig wordt gedetacheerd van een land met ‘lage’ arbeidsbescherming naar een land met ‘hoge’ arbeidsbescherming, als de spiegelbeeldsituatie, waarbij een werknemer langdurig wordt gedetacheerd van een land met ‘hoge’ arbeidsbescherming naar een land met ‘lage’ arbeidsbescherming.

In de analyse wordt tevens ingegaan op de verhouding tussen de regels van het internationaal privaatrecht en Europese fundamentele vrijheden – de vrije van dienstverlening evenals de vrijheid van werknemersverkeer. In de analyse worden een aantal opmerkingen geformuleerd over hoe het vrij verkeer van werknemers en de vrije dienstverlening zich in deze thematiek zouden kunnen verhouden tot diverse regels en technieken van internationaal privaatrecht, zoals de techniek van de ontsnappingsclausule en de techniek van de rechtskeuze.

Mogelijkerwijs dat een beroep op het vrij verkeer van werknemers in de hypothese van detachering van meer dan 24 maanden, (mede) zou kunnen helpen onderbouwen wat de opstellers van het voorstel voor ogen staat.

Beantwoording van de vraag in hoeverre datgene wat de opstellers van het voorstel beogen in het internationaal privaatrecht en de daarin aan de gang zijnde ontwikkelingen ingepast kan worden, lijkt mede af te hangen van de visie die in het internationaal privaatrecht wordt aangehangen inzake ‘bescherming’ van werknemers. Een dergelijke visie lijkt echter nog in ontwikkeling te zijn en is nog niet tot volle wasdom gekomen. Onder meer is er controverse te bespeuren over de manier waarop het beginsel van ‘bescherming’ van werknemers in het internationaal privaatrecht (waarbij werknemers in het internationaal privaatrecht worden beschouwd als ‘zwakke partijen’ die ‘bescherming’ nodig hebben) zich verhoudt tot het begunstigingsbeginsel (waarbij het er om gaat het voor een werknemer materieel meest gunstige resultaat inzake arbeidsbescherming te verkrijgen). Een dergelijke controverse is bijvoorbeeld al naar voren gekomen in discussies over de rechtskeuzemogelijkheid zoals voorzien in artikel 8 lid 1 Rome I verordening en in discussies over de ontsnappingsclausule zoals opgenomen in artikel 8 lid 4 Rome I verordening. De uitkomst van deze discussies is relevant bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de positie van de werknemer bij inschakeling van de techniek van de rechtskeuze of de techniek van de ontsnappingsclausule er materieel (louter) op voorúit kan gaan. De mate waarin het voorstel van de Europese Commissie wel of niet kan worden ingepast in en aansluiting kan vinden bij ontwikkelingen in het internationaal privaatrecht, hangt mede af van hoe het ‘beschermingsbeginsel’ van de werknemer als zwakke partij in het internationaal privaatrecht verder gestalte zal krijgen, de mate ook waarin het ‘begunstigingsbeginsel’ (meer) kans krijgt.

7. Macro-economische effecten van arbeidsmigratie

INT-AR Paper 7

Download deze paper 

Inleiding: welke belangrijke effecten zijn verbonden aan arbeidsmigratie?

In dit paper worden de macro-economische effecten van arbeidsmigratie samengevat die in de relevante economische literatuur zijn terug te vinden. Ingezoomd wordt vooral op de (macro) economische effecten voor het ontvangende land. De onderzochte economische effecten betreffen de groei, de arbeidsmarkteffecten, en het gebruik van en de bijdrage aan de sociale zekerheid. In de onderzochte literatuur is het soms moeilijk een helder onderscheid te maken tussen de algemene effecten en de afzonderlijke effecten van arbeidsmigratie, vluchtelingen-, gezins- en studentenmigratie. De economische literatuur op dit terrein is veel dank verschuldigd aan het werk van George Borjas en Barry Chiswick over de effecten in de VS. Migratie patronen in Europa wijken evenwel in belangrijke mate af van de traditionele patronen in migratielanden als de VS en Canada. Vandaar dat we expliciet onderzoek in Europese landen opnemen in dit paper.

Economische groei

In theorie en deels in de praktijk levert immigratie een additioneel aanbod van arbeid op, op lange termijn resulterend in economische groei. Op korte termijn verwachten mainstream economen bij een bevolkingstoename (en dus ook bij toenemende migratie) een lagere groei, als gevolg van afnemende schaalvoordelen (Dolado et al, 1994). De precieze omvang van deze effecten is onder meer afhankelijk van de mate van verdringing van lokale werknemers door migranten en van het (menselijk en fysiek) kapitaal dat migranten het gastland bieden (zie o.a. Kemnitz, 2001). In een economische situatie met grote arbeidstekorten stimuleert immigratie de economische groei, indien de aangetrokken migranten de benodigde kwalificaties meebrengen. Kent de arbeidsmarkt daarentegen een grote arbeidsreserve, dan leidt immigratie alleen maar tot hogere concurrentie om een beperkt aantal arbeidsplaatsen, vaak ten koste van de arbeidsmarktperspectieven van reeds aanwezige werknemers met vergelijkbare kwalificaties. Economische groei is dan minder te verwachten. In feite is weinig hard empirisch bewijs te vinden voor (negatieve of positieve) effecten op de economische groei in de literatuur. Bovendien spitst veel literatuur zich toe op de economische effecten in de landen van herkomst, met enig bewijs dat migratie positief uitwerkt voor de herkomstlanden (o.a. Dos Santos & Postel-Vinay, 2003). In studies die zich richten op de ontvangende landen wordt de causaliteit meestal omgedraaid: economische groei leidt dan tot immigratie en niet omgekeerd (Morley, 2006; Islam et al, 2012). De effecten van migratie op economische groei in het ontvangende land kunnen dus niet ondubbelzinnig worden vastgesteld.

Werkgelegenheidseffecten en lonen

Effecten van arbeidsmigratie op de arbeidsmarkt hangen samen met de potentiële economische groei. Voor die arbeidsmarkteffecten is een vergelijking van het relatieve niveau (van menselijk kapitaal) van lokale werknemers en migranten relevant, naast de mate waarin migranten een complementaire of verdringende werking kunnen hebben op de reeds aanwezige beroepsbevolking. De theoretische literatuur komt niet tot definitieve conclusies over arbeidsmarkteffecten, vanwege de heterogeniteit van de migratievormen en de specifiek eigenschappen van een gastland (Danette & Fromentin, 2013). Tevens is het van belang stil te staan bij het distributie-effect: wie wint en wie verliest bij immigratie. Dit hangt in sterke mate af van het kwalificatieniveau van het migrantenbestand in vergelijking met de lokale beroepsbevolking (Dustmann, 2008). Theoretische voorspellingen van het effect van immigratie op het lokale loonniveau zijn sterk afhankelijk van de gemaakte aannames. Belangrijkste aannames zijn of de ontvangende economie open staat voor de internationale handel en de mate van vervangbaarheid van lokale werknemers (Friedberg & Hunt, 1995). Een ander belangrijk aspect in de migratieliteratuur gaat in op de assimilatie: de mate waarin het succes op de arbeidsmarkt vergelijkbaar wordt met dat van lokale werknemers naarmate migranten langer doorbrengen in het gastland (Kerr & Kerr, 2011, Bart et al, 2004, verwijzend naar Chiswick, 1978, Borjas, 1999 en Bauer, Lofstrom en Zimmerman, 2000).

In een studie van 18 OESO landen werd geen lange termijn effect gevonden op de werkgelegenheid, maar ‘immigration may have a temporary impact on natives’ unemployment, depending upon the policy framework. In particular, a temporary increase in unemployment may be observed in a context of stringent anticompetitive product market regulation, or of high replacement rates of unemployment benefits’ (Jean & Jimenez, 2011). Een panelstudie met 14 OESO landen leidde tot de conclusie dat een toename van migranten op lange termijn de lonen in het gastland drukt, met overigens een tegengesteld effect in de Angelsaksische landen (Damette & Fromentin, 2013). Voorts is er geen bewijs voor negatieve effecten op de werkgelegenheid op lange termijn, zoals aangetoond door Gross (2004) in een studie over Canada en door Ghatak en Moore’s (2007) in hun Europese studie. De bevindingen van Damette & Fromentin (2013) komen vrijwel overeen met recente studies die gebruikmaken van andere methoden (Ortega en Verdugo (2009; voor Frankrijk) en Card (2009; voor de VS) en in het bijzonder met Okkerse’s conclusie (2008): de kans dat migranten zorgen voor een groeiende werkloosheid is laag op korte termijn en vrijwel nul op lange termijn.

Ondanks institutionele verschillen, bevestigen de resultaten bij Damette & Fromentin (2013) dat migratiestromen geen substantieel nadelig effect hebben op de arbeidsmarkt van de ontwikkelde landen. Immigratie veroorzaakt, sedert de 18e eeuw, geen hogere werkloosheid in de ontwikkelde wereld. Met betrekking tot loonassimilatie concluderen Lehmer & Ludsteck (2015), op basis van Duitse gegevens ‘the raw wage gap of migrants compared to native Germans decreases by 14 log percentage points in the first eight years.’ Zij constateren voorts grote loonverschillen tussen verschillende migrantengroepen.

Sociale zekerheidseffecten

Met betrekking tot de sociale zekerheidseffecten van arbeidsmigratie maakt de economische literatuur een onderscheid tussen het pensioenstelsel enerzijds en de uitkeringen inzake werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid en sociale bijstand anderzijds. In het politieke debat is dit het verschil tussen ‘we hebben migranten nodig om de pensioenen te kunnen blijven financieren’ en ‘migranten komen alleen maar om van onze uitkeringen te profiteren’. Gelet op de gevolgen voor de arbeidsmarkt lijken de effecten van beide claims zeer beperkt. Bovendien kunnen migranten niet tegelijkertijd ‘uitkeringen claimen’ en ‘banen inpikken’. Ook kunnen ze niet tegelijkertijd een oplossing bieden voor tekorten op de arbeidsmarkt en een last vormen voor de sociale zekerheid. Onderzoek naar migratie en (de financiële duurzaamheid van) pensioenen tonen aan dat de gevolgen voor de sociale zekerheidsbijdragen zeer beperkt zijn (Felderer, 1994; Börsch-Supan, 2000, op basis van Duitse data).

Belangrijkste bron bij de vraag of migranten buitenproportioneel gebruik maken van sociale zekerheid en uitkeringen is het werk van Borjas (1999). Hij stelde dat een belangrijk economisch item in het historisch debat over het immigratiebeleid in de VS de vraag betrof of migranten hun wege vonden in het stelsel van sociale zekerheid. Hij beargumenteert dat migranten in de VS een disproportioneel hoog aandeel hebben in de verdeling van sociale zekerheidsbijdragen. Nannestad (2007) stelt dat de afhankelijkheid van welvaartsvoorzieningen stoelt op drie factoren: (i) de leeftijd en gender samenstelling van de migrantengroep, (ii) de mate waarin migranten zijn opgenomen op de arbeidsmarkt en (iii) de wijze waarop rechten worden verkregen in het stelsel. Aangezien migranten naar verhouding slechter geïntegreerd zijn op de arbeidsmarkt van welvarende landen die royale uitkeringsniveaus kennen en aangezien die welvarende landen er naar tenderen strikte(re) voorwaarden te hanteren voor de toegang tot hun voorzieningen, mag verwacht worden dat migranten zwaar drukken op de sociale zekerheid, in het bijzonder werkloosheidsuitkeringen en sociale transfers, in de meest genereuze landen. Boeri (2010) vond geen bewijs voor de stelling dat legale migranten, in het bijzonder geschoolde migranten, netto ontvangers zijn van overheidsvoorzieningen. Wel lijkt er bewijs te zijn voor een blijvende afhankelijkheid van niet op bijdragen gebaseerde voorzieningen en van een zelfselectie van ongeschoolde migranten in landen met genereuze sociale zekerheidstradities. In een recentere studie vonden Barrett & Maitre (2012) geen bewijs dat migranten als de gehele groep migranten wordt bezien meer gebruik maken van de sociale zekerheid. Ook vonden ze geen bewijs voor een hogere armoede onder migranten. Dit leidt tot de conclusie dat immigratie noch een oplossing is voor problemen met de sociale zekerheid (demografische problemen inzake pensioenen) noch op geaggregeerd niveau een groot probleem is voor voorzieningen in onze welvaartsstaat (werkloosheidsuitkeringen, sociale bijstand, etc.).

Samenvatting en conclusies

Samengevat lijkt de conclusie gewettigd dat immigratie een relatief gering en gematigd effect heeft op de economie van een ontvangend land. Er is weinig bewijs dat migratie ten koste gaat van economisch succes, terwijl economisch succes immigratie lijkt te veroorzaken. Vertaald naar de arbeidsmarkt betekent dit dat immigratie ook slechts een beperkt effect heeft: migranten lopen hoger risico op werkloosheid, maar immigratie op zich beïnvloed het werkloosheidsniveau in een land nauwelijks. Er is enig bewijs dat immigratie hogere werkloosheid (en lagere lonen) kan veroorzaken voor aanwezige groepen werknemers met een vergelijkbaar profiel als de migranten. Gelijke behandeling (verschillen tussen hoog en laag opgeleiden en tussen migranten en lokale werknemers) lijkt een groter item te zijn dan efficiency (op macroniveau van werkgelegenheid en werkloosheid).

Ten slotte laten bevindingen met betrekking tot de arbeidsmarkteffecten slechts een beperkte invloed zien op de sociale zekerheid, noch positief, noch negatief. Het huidige immigratieniveau lost de demografische problemen niet op waarmee sommige Europese landen hebben te kampen in de pensioensfeer. En er is weinig bewijs dat migranten substantieel oververtegenwoordigd zijn in sociale zekerheidsarrangementen (zoals werkloosheidsuitkeringen of de bijstand). Hierbij moet aangetekend worden dat, zoals in INT-AR paper nummer 2 geconstateerd, vanuit een andere invalshoek de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit wel een serieus effect heeft op de flexibilisering van de (Nederlandse) arbeidsmarkt, in het bijzonder via de tijdelijke arbeidsbemiddeling. Indien als gevolg hiervan minder bijdragen aan het sociale zekerheidsstelsel ontstaan, kan op lange termijn het effect op de financiële duurzaamheid van de welvaartsstaat aan betekenis toenemen.

8. Detachering van werknemers in de praktijk

INT-AR Paper 8

Paper 8 (te downloaden in het Engels) gaat in op verschillende aspecten van het werk van arbeidsinspecties en andere nalevingsinstanties bij de controle van het rechtmatig karakter van grensoverschrijdende detachering van werknemers, in het kader van het vrij verkeer van diensten:

  • Praktische ervaringen van de arbeidsinspectie;
  • Frauduleuze praktijken en de gebruikte mechanismen bij detachering;
  • Samenwerking tussen verschillende instanties en de sociale partners;
  • Rechtzetting, effectieve handhaving en de preventie van fraude.

De inhoud is gebaseerd op Europees en nationaal onderzoek en op samenwerkingsprojecten, geïnitieerd door de arbeidsinspectie, de sociale partners en andere nalevingsinstanties. Eerst worden de bevindingen van vroeger onderzoek besproken. De tweede paragraaf vat de grensoverschrijdende ervaringen samen van de arbeidsinspecties bij handhavingsactiviteiten. Een derde paragraaf geeft een samenvattende analyse van de fraudepraktijken en mechanismen in Nederland, gebaseerd op een beoordeling van het werk van de Nederlandse arbeidsinspectie in de periode 2014-2015. Het laatste deel reflecteert op de problemen van (juridische) rechtzetting en follow-up, eens dat de inspectiediensten overtredingen en frauduleuze praktijken hebben onderzocht.

Het controleren van detacheringsconstructies blijkt zeer moeilijk te zijn en voor de handhaving ontbreekt de juiste sanctionering. Het is problematisch voor alle betrokken partijen bij een nalevingsactie dat effectieve sancties niet beschikbaar zijn. Financiële afdoening is een zwak instrument in een grensoverschrijdende context en de meeste landen hebben geen specifieke nalevingsinstrumenten voor detacheringssituaties. Het aanpakken van schijnconstructies en van frauduleuze grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling komt zeer vaak te laat en deze praktijken keren steeds weer kunnen terug; dit leidt tot serieuze frustraties. De bevoegdheid ondernemingen van de markt te halen berust niet bij de arbeidsinspectie en sociale fraude wordt nog steeds niet gezien als een majeure overtreding die aanleiding zou kunnen zijn tot een Europees werkende sanctie. Controle op naleving moet ook meer plaatsvinden op een integrale wijze, dwars door alle beleidsterreinen heen. Het gezamenlijk optreden van nalevings- en handhavingsinstanties is een belangrijke voorwaarde voor het behalen van resultaten. De inspectie komt vaak op het spoor van firma’s die actief zijn in meerdere landen, met dezelfde werkwijze, terwijl de aanwezigheid in het land van registratie slechts symbolisch is.

Speciale aandacht vragen dubieuze praktijken met onderaanneming. De sociale partners hebben in meerdere studies het voorkomen gemeld van legale schijnconstructies, zoals brievenbusfirma’s, die worden opgezet met het doel de onderaanneming van werk in een of meerdere landen. De werknemers werken meestal direct onder de supervisie van de inlener en op die manier wordt in feite oneigenlijk gebruik gemaakt van onderaanneming of vindt onrechtmatige arbeidsbemiddeling plaats. Dergelijke schijnconstructies dienen op de juiste manier te worden gesanctioneerd, met maatregelen die misbruik tegengaan en die ten faveure werken van correct en rechtmatig handelen. Schijnfirma’s dient de toegang tot de markt te worden ontzegd (bijvoorbeeld, via intrekking van licenties en vergunningen of uitsluiting bij publieke aanbestedingen). Sancties moeten een grensoverschrijdende, Europese werking hebben om te voorkomen dat onrechtmatige constructies in een ander land gewoon weer aan de slag gaan.

De beslissingsbevoegdheid over rechtmatig handelen en de controlebevoegdheid op de naleving van de regelgeving inzake loon en arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd in wetgeving en cao’s, moet veel eenduidiger bij het werkland worden gelegd. Dit vraagt om het herstel van het werklandbeginsel (lex loci laboris). Vrij verkeer van werknemers is alleen overeind te houden als principe indien het vrij verkeer is gegrondvest op het beginsel van gelijke behandeling op de plek waar gewerkt wordt. De bevoegdheid de correctheid van documenten na te gaan die een grensoverschrijdende activiteit legitimeren en, indien nodig, deze documenten in te trekken, dient een bevoegdheid te zijn die Europawijd kan worden uitgeoefend in zowel het uitzendende land als het werkland. 

9. Grensoverschrijdende werving en schijnconstructies

INT-AR Paper 9

Download deze paper 

Kunstmatige vennootschappen en de rekrutering van werknemers

Dit document is gewijd aan de (mogelijke) relatie tussen brievenbusconstructies en gangbare praktijken die ‘volkomen legaal’ lijken, en tegelijkertijd, niet alleen vanuit moreel oogpunt, dubieus of onrechtmatig kunnen zijn.

De term brievenbusconstructies werd het eerst gebruikt in de belastingsfeer, in relatie tot (het ontduiken van) de vennootschaps- en vermogensbelasting. Het gebruik van deze kunstmatige vennootschappelijke entiteiten werd begeleid en bevorderd door trusts en juridische adviseurs (vaak tevens ‘grondleggers’ van de juridische entiteit), die zorgdroegen voor ‘substantie’ en naleving van de wetgeving. De Europese Unie heeft hierop gereageerd in de Europese Ministerraad. De Europese Commissie formuleerde meerdere voorstellen voor acties tegen het gebruik van belastingparadijzen en belastingontwijking (bijvoorbeeld via de ‘country by country’ verslaglegging). Ook het Europees Parlement was actief op dit terrein.

In de jaren negentig verwees het verschijnsel in de internationale transportsector naar postbusfirma’s die alleen een adres hadden in het zogenaamde vestigingsland (het ‘omvlaggen’) en alle activiteiten over de grens uitvoerden in andere landen, vaak in combinatie met vormen van schijnzelfstandigheid onder chauffeurs en het ontwijken van verplichte lonen en werktijden. Op Europees niveau kwam de term terug tijdens de discussie over de Dienstenrichtlijn (uit 2004). Het verschijnsel werd geassocieerd met een businessmodel van goedkope arbeid: brievenbusfirma’s die werden ingezet in een grensoverschrijdende context en gebruikt werden in een zoektocht naar het goedkoopste regime van loon en sociale zekerheid. Het grensoverschrijdende karakter van de werving verhinderde dat landen arbeidsvoorwaardelijke en andere sociale verplichtingen konden opleggen of bood het de mogelijkheid deze te omzeilen via gefingeerde (buitenlandse) eigendomsstructuren en arbeidsrelaties.

Verschillende perspectieven – verschillende definities

Onderzoek naar het fenomeen brievenbusconstructies vanuit meerdere wetenschappelijke disciplines heeft geresulteerd in een scala aan definities, afhankelijk van het gehanteerde gezichtspunt. De OESO geeft een standaarddefinitie in de Model Tax Convention 2014; een brievenbusfirma is een onderneming die slechts aan de minimale registratie- en organisatievereisten in een bepaald land voldoet, terwijl de feitelijke commerciële activiteiten plaatsvinden in een ander land.[1] De Europese Commissie stelde dat ‘brievenbusdochters’ kunstmatige entiteiten zijn die in een land worden gevestigd uitsluitend en alleen om gebruik te maken van een aangenaam belastingklimaat en op die manier de kosten te drukken.[2]    

In discussies over de ongebreidelde mobiliteit van dienstverleners in de EU verwezen critici, vijftien jaar geleden, naar het ontstaan van fictieve ondernemingen die goedkope diensten aanbieden en vanwege de vrije vestiging op basis van een registratie in een lidstaat vervolgens overal kunnen opereren. Het gevolg zou zijn, zo werd gevreesd, dat een enorme druk zou ontstaan op landen met verantwoorde sociale, fiscale en milieueisen die het algemeen belang vooropstellen. Ook de Europese Commissie (in 2013) verwees naar mazen in de wet in een definitie die sprak van brievenbusfirma’s zijn ondernemingen die zijn opgezet met de bedoeling te profiteren van mazen in de wetgeving, terwijl deze firma’s geen daadwerkelijke diensten leveren’.[3]

In een recente studie, in opdracht van het Europees Vakverbond, spitst de definitie zich toe op meerdere aspecten: een brievenbusbedrijf wordt gedefinieerd als een onderneming die wordt gevestigd in een lidstaat terwijl de activiteiten plaatsvinden in andere lidstaten, met als doel het ontduiken of omgaan van de toepasselijke wettelijke verplichtingen (lagere belasting, lonen, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheidspremies).[4]    

Mobiliteit en vrije vestiging

De vestiging van een onderneming of een dochteronderneming wordt in de EU gegarandeerd via de vrije vestiging, zoals verwoord in artikel 49 van het EU-verdrag (TFEU). Naast dat recht op vrije vestiging, kunnen ondernemingen het recht claimen op het vrij verlenen van diensten, op basis van respectievelijk artikel 54 en 62 TFEU. Vennootschappen worden opgericht op basis van nationale wetgeving en de oprichtingsverplichtingen verschillen aanmerkelijk van land tot land. Sommige lidstaten volgen het principe van de reële zetel; dit betekent dat de het vennootschapsrecht dat voor de betreffende onderneming geldt wordt bepaald door de locatie van de centrale vestiging en van de feitelijke activiteiten. Andere lidstaten volgen de ‘incorporatie-theorie’, die ondernemingen de vrije keuze geeft bij het toe te passen vennootschapsrecht. In dat geval, kunnen ondernemingen hun reële zetel in een andere lidstaat hebben dan de lidstaat waar de registratie heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat de onderneming in die laatste lidstaat dus gemakkelijk een brievenbusfirma kan zijn. Bijgevolg kunnen ondernemingen belangrijke delen van hun wettelijke, vennootschappelijke status installeren in lidstaten zonder enige daadwerkelijke activiteit. Op basis van de vrije vestiging en de vrije dienstverlening kunnen deze nationale entiteiten vervolgens vrij rondgaan in de EU en toegang tot de markt verkrijgen.

Het Europees Parlement stelde in september 2016 voor het verschijnsel te bestrijden met de opstelling van een Europese lijst van ondernemingen, die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige verbreken van de Europese en nationale arbeidswetgeving. Echter, het nationale recht bepaalt hoe ondernemingen moeten worden geregistreerd en welke betekenis die registratie heeft en de Europese ministerraad heeft tot op heden geweigerd mee te werken aan een centraal ondernemingsregister.

De notie van de rechtmatige onderneming

In het EU-recht bestaat geen eenduidige, integrale en horizontale definitie van een rechtmatige onderneming. Er zijn evenmin vergelijkbare definities dwars door alle lidstaten heen, noch een definitie in gelijkluidende termen binnen de verschillende beleidsterreinen op nationaal en Europees niveau. Op enkele beleidsterreinen kunnen wel noties worden gevonden.

Op fiscaal terrein heeft de Europese Commissie veranderingen aangebracht in de zogenaamde Parent-Subsidiary Richtlijn, dit is echter beperkt tot belastingoverdrachten. De EU-Verordeningen ten behoeve van de coördinatie van de sociale zekerheid (883/2004 en 987/2009) bevatten criteria voor de toetsing van de rechtmatigheid van een onderneming, in het bijzonder artikel 14.2 van Verordening 987/2009. De Verordening met de voorwaarden voor het beroep van wegvervoerondernemer (1071/2009) formuleert criteria voor de toegang tot de sector, met bepalingen die gebruikt kunnen worden om schijnconstructies tegen te gaan. Artikel 3 schrijft voor dat ondernemingen die als wegvervoerder werkzaam (willen) zijn een daadwerkelijke en stabiele vestiging in een lidstaat moeten hebben. Artikel 5 bevat een lijst met voorwaarden waaraan vestigingen moeten voldoen. Handhavingsrichtlijn 2014/67/EU voor de detachering van werknemers geeft aanwijzingen in artikel 4.2.

Jurisprudentie met betrekking tot schijnconstructies

De jurisprudentie van het Hof met betrekking tot nationale maatregelen betreffende brievenbusfirma’s, gevestigd in een ander lidstaat, stelt dat maatregelen die de vrije vestiging belemmeren of de vrije dienstverlening niet zonder meer in strijd zijn met de EU-wetgeving; ze moeten wel worden gerechtvaardigd door wat het Hof noemt ‘dwingende redenen van algemeen belang’. Restricties moeten passend zijn om het doel te bereiken en niet boven het noodzakelijke uitgaan. In de praktijk van het Hof worden de dwingende redenen veelal beperkt tot het tegengaan van malafide belastingpraktijken. Volgens het Hof moet de bevinding dat het gaat om een volledig kunstmatige constructie gebaseerd zijn op objectieve feiten die controleerbaar zijn voor derden, in het bijzonder voor wat betreft de mate waarin de buitenlandse onderneming materieel bestaat in termen van kantoren, werknemers en apparatuur. Indien de beoordeling van deze feiten leidt tot de bevinding dat de onderneming een fictieve vestiging is die geen enkele rechtmatige economische activiteit uitvoert binnen het territorium van het gastland, dient de opgerichte onderneming te worden beschouwd als een entiteit met het karakter van een schijnconstructie. Maar bovenal heeft het Hof steeds weer geoordeeld dat een gastland de erkenning van de legale status van een onderneming die onder de wetgeving van een andere lidstaat is geïncorporeerd niet mag weigeren, zelfs als die onderneming geen enkele economische activiteit in dat gastland ontplooit. Hiermee wordt het wel heel gemakkelijk via allerlei schijnconstructies brievenbusfirma’s op te richten met het doel nationale regelingen en verplichtingen te omzeilen.[5]

De invloed van schijnconstructies

De invloed van schijnconstructies op de naleving en het respecteren van geldende arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheidsverplichtingen komt vooral tot uiting in serieuze fricties met de handhaving van arbeidswetgeving, sociale zekerheid en belastingwetgeving.

  • In de sfeer van de belastingwetgeving is sprake van een gebrek aan harmonisatie van de vennootschaps-, vermogens- en inkomstenbelasting. De EU heeft op dit terrein slechts beperkte bevoegdheden en elke lidstaat kan in principe beslissen welke onderneming belastingplichtig is (of niet). Het EU-verdrag schept mogelijkheden lidstaten te verbieden bepaalde obstakels te creëren of te handhaven op het terrein van de handel en het vrij verkeer binnen de interne markt.
  • Op het terrein van de sociale zekerheid heeft de EU eveneens beperkte bevoegdheden; de vorm en de inhoud van de socialezekerheidsstelsels behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten. Die coördinatie heeft in de afgelopen decennia geleid tot een bulk aan jurisprudentie, vooral gerelateerd aan het vrij verkeer van werknemers en de grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling.
  • Bij de start van de interne markt bestond onduidelijkheid over de van toepassing zijnde lonen en arbeidsvoorwaarden van werknemers die werden gedetacheerd in een ander land in het kader van de grensoverschrijdende dienstverlening. Zodra de relatie werd gelegd tussen de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers die tijdelijk in een ander land werkten en het vrij verkeer van diensten ontstonden problemen. Op dat moment ging de interne markt regelgeving direct interfereren met het nationale sociale beleid en kwam het werklandbeginsel onder druk te staan.[6]      

Het vrij verkeer van diensten door buitenlandse dienstverleners heeft geleid tot ontheffing van de sociale zekerheid van het werkland, tot dubieuze praktijken in de sfeer van de inkomens- en vennootschapsbelasting en het afzwakken van het respect voor geldende lonen en arbeidsvoorwaardelijke regelingen. Zo werd, bijvoorbeeld, de detachering van werknemers onderdeel van een patroon van ingewikkelde, semilegale of zelfs onwettige arbeidsrelaties, met gebruikmaking van buitenlandse legale entiteiten die geen of nauwelijks activiteiten ontplooiden in het land van vestiging. Verkokering van beleid en gebrekkige samenwerking tussen de beleidsterreinen leiden tot de toepassing van verschillende noties inzake wetmatigheid, legitimiteit en het rechtmatig karakter van de activiteiten en constructies. De versnippering van de controle- en nalevingsbevoegdheid bemoeilijken het toezicht op en de bestrijding van malafide praktijken. Daarenboven verhinderen de juridische complexiteit en de aanwezige mazen in de wet een effectieve toepassing van de regelgeving, ten faveure van dubieuze partijen. Waar preventie en het bestrijden van brievenbusconstructies vragen om een consistent nalevingsinstrumentarium, dienen onnodige fricties tussen de verschillende rechtsgebieden te worden vermeden. De gesignaleerde lacunes in de wetgeving maken de weg vrij voor bedrijven en bemiddelaars die gemakkelijk en tegen weinig kosten kunnen worden opgericht als een legale entiteit in een vreemd land, snel over de grens kunnen verdwijnen, bankroet kunnen gaan en opnieuw opgezet weer van voren af aan kunnen beginnen. Het is absolute noodzaak het wettelijke kader te versterken en de lacunes en onvolkomenheden in de wetgeving weg te werken op een samenhangende en integrale wijze. Dit vereist een grondige analyse dwars door de regelgeving van de interne markt, niet alleen in het belang van de betrokken werknemers, maar ook van bonafide ondernemingen en consumenten.

[1] Zie hiervoor: www.oecd.org/ctp/glossaryoftaxterms.htm 

[2] European Commission, MEMO, Questions and Answers on the Parent Subsidiary Directive, 2013, http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-13-1040_en.htm?locale=en 

[3] http://ec.europa.eu/smart-regulation/better_regulation/documents/1_en_act_part1_v4.pdf 

[4] www.somo.nl/wp-content/uploads/2016/10/ETUC-report-annex-1.pdf

[5] K. Lenaerts, Self-employed and Europe: Small businesses and the freedom to provide services, 2011, European Journal of Law.

[6] Economic freedoms and labour standards in the European Union, J. Cremers, 2016, Transfer 1-14

10. Arbeidsmigranten in Nederland: werkomstandigheden, werkbeleving en welzijn

INT-AR Paper 10

Download paper A

Download paper B

Download paper C

Download paper D

Sociaal-demografische diversiteit van arbeidsmigranten in Nederland: Samenhang met werkomstandigheden, werkbeleving, en welzijn

Het Kenniscentrum Arbeidsmigranten heeft tussen januari en december 2021 via het arbeidsmigrantenpanel Share my Voice een reeks vragenlijsten afgenomen bij een grote en diverse groep arbeidsmigranten in Nederland. Studenten van de Masteropleiding Human Resource Studies (Universiteit Tilburg) hebben deze data voor hun afstudeerscripties gebruikt om te onderzoeken of er verschillen in opvattingen en beleving bestaan binnen de groep arbeidsmigranten, en of die verschillen gevolgen hebben voor hun welzijn, werkbeleving, sociale integratie of migratie-intentie. De studenten hebben gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarnaast zijn sociaal-demografische factoren zoals leeftijd en opleidingsniveau onderzocht.

De scripties zijn begeleid door Brigitte Kroon (Associate Professor Human Resource Studies) en Jan Cremers (TLS & bestuurslid van Het Kenniscentrum Arbeidsmigranten). Dit rapport is een samenvatting van de vier scripties. De vier scripties zijn (in het Engels) hierboven te downloaden.

  • Paper A: Overeducation and Emigration Intention
  • Paper B: Trapped in Low-Skilled Work
  • Paper C: Social integration of labour migrants
  • Paper D: Intersectionality and labour migrants’ experiences

Voor vragen over het onderzoek kunt u contact opnemen met Brigitte Kroon (b.kroon@tilburguniversity.edu) en Jan Cremers (j.m.b.cremers@tilburguniversity.edu)."

11. Derdelanders op de EU-arbeidsmarkt

INT-AR Paper 11 

Download deze paper

Recentelijk hebben de arbeidsinspectie en de sociale nalevingsinstanties een groeiende aanwezigheid van arbeidsmigranten uit derde landen (hierna derdelanders genoemd) op de arbeidsmarkt van de EU-lidstaten gesignaleerd. Een arbeidsmigrant uit een derde land is een burger die verblijft en werkt in een EU-lidstaat maar niet de nationaliteit heeft van een van de EU-lidstaten (noch van een van de EVA-landen). Hoewel het niet eenvoudig is om representatieve statistieken te vinden, is de indruk, ook in de media, dat deze aanwezigheid toeneemt.

Dit werkdocument (in het Engels) beschrijft de positie van derdelanders op de EU-arbeidsmarkt. Deze positie is het resultaat van een wisselwerking tussen de immigratiestelsels, zoals vastgelegd in nationale immigratiewetgeving, en de toegang tot de arbeidsmarkt en de handhaving van arbeidsnormen in het land waar de derdelanders hun werk uitvoeren. De eerste paragraaf bevat een aantal basisgegevens die beschikbaar zijn in de vorm van kwantitatieve en kwalitatieve informatie uit studies en rapporten. De tweede paragraaf schetst het regelgevend kader met toepasselijke regels en voorschriften aangaande arbeidsnormen en sociale zekerheid. De derde paragraaf behandelt de, soms problematische, handhaving van de rechten van derdelanders. Het resumerende deel eindigt met overwegingen over de versterking van de positie van de derdelanders, van een eerlijke aanwerving tot een gelijke behandeling op de werkplek.

In algemene zin is de positie van derdelanders vaak uiterst kwetsbaar omdat hun wettelijke verblijfsstatus afhankelijk is van hun werkstatus. Toegang van buiten de EU tot de arbeidsmarkt van een EU-lidstaat is gebaseerd op de toepassing van nationale migratiewetgeving. Nationale stelsels van migratiewetgeving/regelgeving bieden derdelanders legale toegang tot een lidstaat waar ze geacht worden te verblijven en te werken, met een werk- en verblijfsvergunning voor die lidstaat. De toegangsvoorwaarden zijn niet geharmoniseerd en kunnen gebaseerd zijn op zeer uiteenlopende regelingen en systemen. In sommige landen vergemakkelijken vereenvoudigde regelingen en/of bilaterale overeenkomsten deze toelating. De rol van hun toekomstige werkgever (of "sponsor") is een belangrijke voorwaarde in de meeste procedures.

De derdelanders zijn afhankelijk van hun werkgever voor hun verblijf, hun werk en hun huisvesting en levensonderhoud. Een belangrijk gevolg voor betrokken derdelanders van die totale afhankelijkheid is een hoger risico op uitbuiting, aangezien zowel de basisvoorwaarden voor het verblijf als de werkvergunning afhankelijk zijn van de werkgever in het land van binnenkomst. In dit opzicht is het recht op vrij verkeer als fundament voor de mobiliteit van een EU-werknemer niet van toepassing op derdelanders. Zelfs in een situatie waarin overtredingen en misbruik voorkomen bij mobiele EU-werknemers, genieten zij meer vrijheid en mobiliteitsrechten op de arbeidsmarkt dan derdelanders.

In verschillende studies is het fenomeen van een ‘bedrijfsmodel’, zoals toegepast bij gedetacheerde derdelanders, beschreven. Sommige lidstaten worden bekritiseerd omdat ze fungeren als land van binnenkomst, terwijl betrokken derdelanders direct naar een andere lidstaat worden gedetacheerd, zonder dat ze enige werk verrichten in het land van eerste binnenkomst. In dergelijke situaties faciliteert de relatief gemakkelijke toegang via nationale quota of bilaterale regelingen, in combinatie met de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverlening, de werving van goedkope arbeidskrachten.

Zodra ze werk verrichten, kunnen derdelanders, onafhankelijk van hun juridische status, rechten ontlenen aan het feit dat ze zich in een arbeidsrelatie bevinden. Derdelanders in de EU, moeten in principe op gelijke voet behandeld worden als lokale werknemers. Een werknemer zal zich echter niet vaak beroepen op deze rechten, laat staan inbreuken voor de rechtbank brengen. Die rechten kunnen echter wel dienen als (juridische) achtergrond bij de aanpak van misbruik of het aanspannen van gerechtelijke en/of administratieve procedures namens of ter ondersteuning van derdelanders.

Het project

De Databank Arbeidsmigratie is ontstaan in het kader van het multidisciplinaire INT-AR onderzoeksproject dat in nauwe samenwerking met beleidsmakers, werkgevers, de uitzendbranche en de vakbeweging in kaart brengt wat de gevolgen van een internationaliserende arbeidsmarkt en grensoverschrijdende arbeidsrekrutering zijn voor de economie, arbeidsmarkt en het sociale zekerheidsstelsel in Nederland.

Projectteam

Het projectteam wordt gevormd door:

Thema's

  • Internationaliserende arbeidsmarkt
  • Grensoverschrijdende arbeidsrekrutering

Partners

Kenniscentrum Arbeidsmigranten

Het Kenniscentrum Arbeidsmigranten verzamelt, bundelt en verrijkt kennis en expertise inzake de positie van arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt, in de economie en in de samenleving. 

Instituut GAK

Instituut Gak wil een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt in Nederland door het investeren in maatschappelijke projecten, onderzoek en leerstoelen.