Students Tilburg University

Hoofdstuk 5 Studentenstatuut: De Onderwijs- en Examenregeling (OER)

Hoofdstuk 5 van het studentenstatuut: Onderwijs- en Examenregeling. In het Studentenstatuut zijn alle rechten en plichten van studenten vastgelegd op het gebied van het onderwijs, tentamens en examens, studentenvoorzieningen, medezeggenschap, rechtsbescherming e.d.

5.1 De Onderwijs- en Examenregeling (OER)

5.1.1

De Onderwijs- en Examenregeling moet worden vastgesteld door de decaan voor elke opleiding of groep opleidingen (art. 7.13 lid 1 WHW). De vaststelling moet worden goedgekeurd door de faculteitsraad, met uitzondering van de onderwerpen genoemd in art. 7.13 lid 2 sub a t/m g en v en met uitzondering van de eisen, bedoeld in de artikelen 7.28, vierde en vijfde lid en 7.30b, tweede lid WHW (artikel 9.38 WHW jo. art. 35 Structuurregeling).

5.1.2

Alvorens de Onderwijs- en Examenregeling wordt vastgesteld wordt de opleidingscommissie in de gelegenheid gesteld hierover advies uit te brengen en haar instemmingsrecht als bedoeld in artikel 9.18 lid 1 sub a en c van de WHW, art. 19 lid 1 sub a en c van de Structuurregeling en 8.5.1. van dit statuut uit te oefenen.. De opleidingscommissie beoordeelt jaarlijks de wijze van uitvoeren van de Onderwijs- en Examenregeling (art. 9.18 lid 1 sub b van de WHW en art. 19 Structuurregeling).

5.1.3

De Onderwijs- en Examenregeling van een opleiding is te raadplegen op de website van de faculteit.

5.2 Inhoud Onderwijs- en Examenregeling

In de Onderwijs- en Examenregeling worden de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens. Daaronder worden ten minste begrepen: 

A1) de inhoud van de opleiding en van de daaraan verbonden examens;  

A2) de wijze waarop het onderwijs in de desbetreffende opleiding wordt geëvalueerd;

b) de inhoud van de afstudeerrichtingen binnen een opleiding;

c) de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student zich bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven;

d) waar nodig, de inrichting van praktische oefeningen;

e) de studielast van de opleiding en van elk van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden;

f) het aantal en de volgtijdelijkheid van de tentamens alsmede de momenten waarop deze afgelegd kunnen worden;

g) de voltijdse, deeltijdse of duale inrichting van de opleiding;

h) waar nodig, de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de tentamens en examens;

i) waar nodig, de geldigheidsduur van behaalde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur in een individueel geval te verlengen;

j) of de tentamens mondeling of schriftelijk of op een andere wijze moeten worden afgelegd, waarbij de examencommissie de bevoegdheid heeft in bijzondere gevallen anders te bepalen;

k) de wijze waarop studenten met een handicap of chronische ziekte redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen;

l) de openbaarheid van mondelinge tentamens, waarbij de examencommissie in bijzondere gevallen anders kan bepalen;

m) de termijn waarbinnen de uitslag van tentamens bekend gemaakt moet worden en of en hoe van deze termijn kan worden afgeweken;

n) de wijze waarop en de termijn waarin degene die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd inzage verkrijgt in zijn beoordeelde werk;

o) de wijze waarop en de termijn gedurende welke kennis genomen kan worden van vragen en opdrachten, gesteld of gegeven in het kader van een schriftelijk afgenomen tentamen en van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden;

p) de gronden waarop de examencommissie voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling kan verlenen voor het afleggen van een of meer tentamens;

q) waar nodig, de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen met het oog op de toelating tot het afleggen van het desbetreffende tentamen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie vrijstelling van die verplichting te verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen;

r) de bewaking van studievoortgang en individuele studiebegeleiding;

s) het aanvullende onderzoek dat moet worden afgelegd door degene die niet voldoet aan de ingangsvoorwaarden (juiste profiel);

t) de eisen die gesteld worden bij het colloquium doctum (toelatingsonderzoek door de faculteit naar kennis en ervaring van personen ouder dan 21 jaar die op grond van hun vooropleiding niet rechtstreeks kunnen worden toegelaten)(art. 7.29 lid 2 WHW);

u) de verplichte vakken die deel moeten hebben uitgemaakt van de vooropleiding (art. 7.25 en 7.28 lid 5 WHW);

v) de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die de studerende bij het einde van de studie verworven moet hebben (eindtermen);

w) waar nodig, dat het met goed gevolg afgelegd hebben van tentamens voorwaarde is voor toelating tot het afleggen van andere tentamens;

x) de mogelijkheid dat de examencommissie toestemming geeft dat een aantal studiepunten in het buitenland kan worden behaald;

y) aan welke excursies, introductiedagen, werkweken en stages de student verplicht is deel te nemen;

z) de jaarindeling en de vakantiedagen voor zover niet geregeld voor Tilburg University als geheel;

aa) de nadere regels voor de toepassing van een bindende afwijzing voor de herinschrijving voor dezelfde opleiding als bedoeld in art. 3.8.2 voor wat betreft de studienorm, het meewegen van bijzondere persoonlijke omstandigheden die tot studievertraging hebben geleid en de voorwaarden voor uitstel van de bindende afwijzing met inbegrip van een redelijke termijn waarbinnen de studieresultaten dienen te worden verbeterd.