Jenny Slatman 2023

Te veel 'misfits' waardoor mensen geen goede zorg krijgen

Passie 4 min. Tineke Bennema

We moeten veel meer gaan denken in termen van: “ik kan”, in plaats van: “ik denk”, stelt filosofe Jenny Slatman in haar nieuwe boek 'Nieuwe lichamelijkheid'. De scheiding tussen geest en lichaam is kunstmatig en door de scheiding van lichaam en omgeving krijgt niet iedereen de beste zorg. Een pleidooi om mens-zijn op te vatten als het bestaan temidden van sociale en fysieke relaties, in plaats van een individueel bestaan.

‘De rode draad in mijn werk is lichaam en lichamelijk. Ik ben eerst opgeleid tot fysiotherapeut, studeerde daarna filosofie. Vervolgens ging ik ook antropologie en cultuurwetenschappen gebruiken bij mijn studies naar het lichaam en lichamelijkheid. De laatste jaren heb ik mij voornamelijk beziggehouden met de betekenis van lichamelijkheid in de gezondheidszorg. In de westerse gezondheidszorg staat de dualiteit centraal tussen lichaam en geest. Mijn hypothese is dat die artificiële scheiding ervoor zorgt dat veel gezondheidsproblemen in onze maatschappij - zoals obesitas, onverklaarbare klachten en depressie – zo ontzettend veel voorkomen en maar matig aangepakt worden. In mijn nieuwe boek 'Nieuwe Lichamelijkheid' dat het sluitstuk is van mijn VICI onderzoekproject (Mind the Body: Rethinking embodiment in healthcare) gefinancierd door de NWO ga ik dieper in op die eenzijdige kijk binnen onze gezondheidszorg.’

Het boek begint met een tekening van een zwarte foetus die Jenny Slatman zag. ‘Ik realiseerde me ineens dat ik tot dan alleen maar witte mensen op anatomische tekeningen had gezien en het schokte me toen ik me daar bewust van werd. Ik wilde weten hoe die dominantie is ontstaan. Het individu is in het westen zo belangrijk, meer dan zijn of haar relatie met de fysieke en sociale omgeving. 

Ik laat het zien aan de hand van de geschiedenis van de zorg; de grote individualisering in de gezondheidszorg ontstond al aan het begin van de 19e eeuw in de anatomie, dus voor het neoliberalisme. Door anatomie op te gaan vatten als de basis van de ziekteleer, wordt ervan uit gegaan dat een ziekte veroorzaakt wordt door een ziektehaard ergens in het lichaam. In de zoektocht naar ziektehaarden is de geneeskunde de laatste twee eeuwen steeds verfijnder geworden, van orgaan naar weefsel, cel, en DNA. Deze zoektocht wordt ondersteund door allerlei technologische ontwikkelingen (van stethoscoop tot het sequensen van DNA). Door de aandacht voor deze blik in het individuele lichaam wordt de zieke mens geheel afgezonderd van alles buiten haar of hem zelf. Door de opkomst van de statistiek samen met de term “normaal” in de negentiende eeuw ontstaat er dan ook zoiets als het “normale lichaam” binnen de geneeskunde. Maar dit zogenaamde normale lichaam, dat tegenwoordig in de geneeskunde voor het gemak wordt omschreven als “het lichaam” heeft betrekking op één specifieke vorm van lichamelijkheid: het lichaam van een niet oude witte man.’

Er zijn nog steeds standaardmethoden die niet voor iedereen goed functioneren, en dat komt omdat veel  interventies enkel getest worden op “het lichaam”

Wat heeft die dominantie van het individu voor gevolgen voor de behandeling van mensen?

‘Het wetenschappelijke racisme zoals dat in de 19e eeuw en begin van de twintigste eeuw bestond binnen de geneeskunde en de zorg is wel verminderd. Maar nog steeds zijn er standaardmethoden die niet voor iedereen goed functioneren, en dat komt omdat veel interventies enkel getest worden op “het lichaam”. Een voorbeeld is de voorhoofd temperatuurmeter, deze meet de temperatuur niet accuraat bij mensen met een zwarte huid. Medicijnen worden hoofdzakelijk getest op mannen, zelfs vooral op mannelijke proefdieren, omdat de hormoonhuishouding daar stabiel is. De gevolgen zijn enorm, medicijnen en behandelingen die niet werken voor sommigen.

En dan stuit de zorg ook op diagnoseproblemen voor mensen met bijvoorbeeld vage klachten zoals rugpijn en chronische vermoeidheid, waarvoor na onderzoek geen duidelijke oorzaak is. Wat er dan gebeurt is interessant: medici wijten zulke klachten vaak aan psychische oorzaken. Op dat moment ontstaat er een lichaam-geest dualiteit in de praktijk: als we geen enkele ziektehaard in het lichaam kunnen vinden, dan moet het wel iets psychisch zijn. Cognitieve gedragstherapie (CGT) is dan vaak het antwoord dat mensen individualiseert door ze te reduceren tot hun denkkracht. Deze psychologisering sluit naadloos aan bij de huidige neoliberalistische tijdgeest: als jij een probleem hebt dat niet te verklaren is vanuit een fysieke ziektehaard, dan moet je zorgen dat je je negatieve gedachten daarover verandert in meer positieve gedachten.’

Hoe moet het dan anders?

‘In plaats van te concentreren op het individuele bestaan van mensen, is het beter om naar relaties te kijken. Wanneer mensen minder kunnen of een beperking hebben, dan is er iets mis in die relatie: een “misfit” – een concept uit disability studies. Mensen die veel te zwaar zijn bijvoorbeeld, wordt vaak (door medische professionals) enkel voorgehouden dat ze moeten afvallen. Bij ernstige obesitas is dat echter helemaal niet meer mogelijk, denk alleen al aan een andere hormoonhuishouding. 

Natuurlijk ben ik voor de preventie van ernstige obesitas, maar in mijn boek laat ik zien dat mensen die al heel dik zijn over het algemeen bijzonder slecht geholpen en verzorgd worden, door zowel hulpverleners als de samenleving als geheel. Deze mensen worden door geen enkele antidiscriminatiewet beschermd. Je mag gewoon zeggen: dikzak. Het is schandalig wat er met hen gebeurt in de gezondheidszorg. Als ze met een probleem bij de dokter komen, worden ze totaal niet serieus genomen en krijgen ze niet de juiste zorg. De zorg is slecht omdat deze er enkel van uitgaat dat het individuele dikke lichaam aangepast, veranderd moet worden. 

Als je gaat denken vanuit relaties, kun je bedenken dat je beter voor dikke mensen kunt zorgen door bijvoorbeeld meubilair aan te passen. Er is een misfit zoals een vierkantje niet in een rondje past. Wanneer er sprake is van een misfit tussen een heel erg dik lichaam en een stoel, dan is het heel wat handiger om de stoel aan te passen dan om te verwachten dat iemand met ernstige obesitas zijn of haar lichaamsgewicht terug kan brengen tot een gezond BMI. 

Door uit te gaan van “ik kan” kun je op een andere manier naar zorgen kijken

In mijn boek gaat het dus om een weging van het individu naar relaties waarbinnen iemand kan bestaan. Filosofisch leg ik dat uit in termen van een beweging van “ik denk” naar “ik kan”. Door uit te gaan van “ik kan” kun je op een andere manier naar zorgen kijken. Dat is een visie die op relaties duidt en het zijn van het lichaam in de wereld. Je gaat er dan vanuit dat er een constante dialoog plaatsvindt tussen individu en sociale en fysieke omgeving. 

Ik heb me laten inspireren door filosoof Merleau-Ponty die zich bij de definiëring van lichamelijkheid baseert op het klinische werk van de psychiater en neuroloog Goldstein. Deze arts die in de jaren 1920 vele oorlogsveteranen met hersenletsel behandelde, keek niet uitsluitend naar dat letsel. Hij keek juist naar de mogelijkheden van deze mensen. Hij had een holistische visie op biologie. Je begint met het geheel en voor mensen geldt dat dat geheel bestaat uit het organisme tezamen met zijn omgeving. Een organisme kan helemaal niet op zichzelf bestaan. Dat idee staat inderdaad haaks op het idee van de anatomische blik welke alleen geïnteresseerd is in het individuele lichaam.’

Hoe werkt dat nieuwe uitgangspunt van ‘ik kan’ in de praktijk?

‘Stel, ik breek mijn been, ik kan niet meer lopen. Als ik een rolstoel heb kan ik meer. Wanneer ik echter in een gebouw werk zonder liften, dan worden mijn mogelijkheden beperkt. De aanwezigheid van een lift versterkt dan weer mijn “ik kan”. In dit simpele voorbeeld zie je hoe er steeds sprake is van een dialoog tussen lichaam en omgeving. Er is dus een belangrijke rol voor de omgeving weggelegd. Zelfs bij zoiets als een gebroken been, zit het probleem dus niet enkel in dat geïsoleerde been. 

Nog een voorbeeld van onze universiteit, die diversiteit en inclusie als toverwoorden beschouwt, vaak gebaseerd op cijfers en regels. Maar hoeveel blinde mensen zijn er op de campus? Mij vielen ook de waarschuwingsstickers op de WC in gebouw CUBE op, waarop staat dat mensen niet hurkend op de bril moeten zitten. Nu moet je bedenken dat urineren en ontlasten sociaal en cultureel aangeleerde processen zijn. Mensen die een stoelganglichaamstechniek hebben waarbij hurken essentieel is, hebben door dit verbod dagelijks te maken met een misfit. Wanneer de universiteit daadwerkelijk zo inclusief wil zijn als ze predikt, dan moet ze er ook voor zorgen om dergelijke misfits zoveel mogelijk te voorkomen. Er zouden bijvoorbeeld ook hurktoiletten aangelegd kunnen worden. Op die manier materialiseer je inclusie.

Terugkomend op die tekening van die zwarte foetus: alles in de anatomie is gebaseerd op witte mensen, maar de meerderheid van de mensheid is niet wit. Hoe gaan we die verschillen nu materialiseren? Allereerst met lesmateriaal. Schoolboeken moeten anatomie gaan updaten en diversifiëren. Dat heeft veel meer effect dan regeltjes stellen.’

Bekijk de Tafel van Martinus met Jenny Slatman als gast

Publicatiedatum: 2 november 2023