juridische faculteit

1963 en de komst van de faculteiten Rechten en Sociale Wetenschappen

Via Nostalgia 4 min.

De voorbereiding voor een juridische faculteit in Tilburg, aan de toenmalige Katholieke Economische Hogeschool, begon al in 1959. De beraadslagingen hiervoor waren nog in de oude hogeschoolgebouwen in de Tilburgse binnenstad geweest. Binnen enkele jaren zou niet alleen de hogeschool verhuisd zijn naar een gloednieuwe campus (1962), maar ook een naamswijziging ondergaan als gevolg van de oprichting van een sociale en – inderdaad – een juridische faculteit, en wel in 1963.

Auteurs: Joep van Gennip en Pieter Siebers

 

In het voorjaar van 1959 verscheen er een nota van Tilburgse hoogleraren die onderzocht hadden in welke wetenschappelijke richting de eigen hogeschool kon worden uitgebreid. Men zag dit het beste voor zich in aansluiting op de reeds bestaande (economische) opleidingen, waarbij het levensbeschouwelijke (lees: katholieke) aspect eveneens aan de orde diende te komen. Dit laatste werd vooral gezocht in het aanbieden van een wijsgerige richting binnen zowel de kandidaats- als doctoraal opleiding van de nieuw op te richten juridische faculteit. Overigens net zoals dat ook al bestond binnen de reeds bestaande economische en – onlangs geïntroduceerde – sociale wetenschappen op de Tilburgse instelling. Wel haastte de commissie zich om te benadrukken dat zij met een eventuele uitbreiding met een juridische faculteit niet de universiteit van Nijmegen (die sinds 1923 al een rechtenopleiding kende) voor het hoofd wilde stoten.

De genoemde ‘Commissie voorbereiding juridische faculteit’ stond onder leiding van professor J.M. Pieters

Benoeming ‘Commissie voorbereiding juridische faculteit’

De Tilburgse juridische plannen kregen meer wind in de zeilen toen in 1959 de zogenaamde Commissie-Piekaar (vernoemd naar haar voorzitter, directeur-generaal wetenschapsbeleid bij het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) de regering adviseerde om zowel aan de Tilburgse als Rotterdamse economische hogeschool een juridische faculteit op te richten. Geruggesteund door deze aanbeveling beval het Tilburgse curatorium –vergelijkbaar met het huidige College van Bestuur – aan het hooglerarenkorps, oftewel de Senaat, om een werkgroep in te richten die een dergelijke faculteit diende voor te bereiden. Optimistisch werd eraan toegevoegd dat deze in september, bij de opening van het academisch jaar van 1961 van start kon gaan. De genoemde ‘Commissie voorbereiding juridische faculteit’ stond onder leiding van professor J.M. Pieters.

De alma mater van Cobbenhagen, de Nederlandse Economische Hogeschool Rotterdam, werd door de Commissie-Piekaar ook een juridische faculteit in het vooruitzicht gesteld, maar de havenstad wilde ook graag een medische faculteit in haar stad gerealiseerd zien. Hierdoor liep de indiening van het wetsvoorstel tot uitbreiding van het wetenschappelijk onderwijs, waar ook de juridische faculteiten onder vielen, ernstige vertraging op in de Tweede Kamer.

Uitwisseling en keuzevakken met en bij de twee bestaande faculteiten economie en sociale wetenschappen behoorden tot de mogelijkheden. Het was een vroege vorm van interdisciplinaire exchange die heden ten dage aangemoedigd wordt onder onze studenten.

Vroege vorm van interdisciplinariteit

De Tilburgse ‘Commissie voorbereiding juridische faculteit’ wist dit tijdelijke uitstel om te buigen naar een voordeel, door de totstandkoming van een juridische faculteit nog grondiger voor te bereiden. Er werd afgezien – hoe kon het ook anders – van de geplande startdatum van september 1961. Tegelijkertijd werden de gesprekken met Rotterdam geïntensiveerd en met Nijmegen getracht potentiële plooien vlak te strijken, onder meer bij de inrichting van enkele nieuwe Tilburgse leerstoelen, omdat daar de spoeling uiterst dun was. Anders dan in Rotterdam, waar de rechtenopleiding een experimenteel karakter droeg, had men in Tilburg een traditioneel juridisch curriculum voor ogen, met vakken als Nederlands en Romeins recht. Aangevuld met belastingrecht en bestuurswetenschappelijke specialisaties, waarvoor al een corpus doctum aan de Brabantse hogeschool voorhanden was. Uitwisseling en keuzevakken met en bij de twee bestaande faculteiten economie en sociale wetenschappen behoorden tot de mogelijkheden. Het was een vroege vorm van interdisciplinaire exchange die heden ten dage aangemoedigd wordt onder onze studenten.

De eerste afgestudeerde Nederlands recht in de juridische faculteit, A. van der Put, ontvangt zijn bul, 22 april 1968 (Collectie Academisch Erfgoed, fotograaf Rien Siers).

juridische faculteit

Opening juridische faculteit in Tilburg

In mei 1963 was de wet voor de instelling van de juridische faculteiten een feit en in september  namen de eerste 19 studenten plaats in de Brabantse collegebanken. De eerste twee studiejaren gezamenlijk (1963-1964 en 1964-1965) leverden de faculteit 68 studenten op. 52 daarvan was man, slechts 16 vrouw. Voor belasting- en privaatrecht was J. van Dijck aangetrokken, voor Romeins recht A. Olde Kalter en voor Nederlands en vergelijkend staatsrecht H. Jeukens. In 1964 volgden   nog de benoeming van C. Bronkhorst voor straf- en strafprocesrecht en H. Schoordijk voor burgerlijk en internationaal privaatrecht. Aan canoniek recht, vanouds toebehorend aan de Nijmeegse universiteit, durfde men zich niet te wagen.

Katholieke Universiteit Tilburg

In de wandelgangen heette de instelling echter al snel gewoon Katholieke Hogeschool Tilburg

Naamswijziging

Wat nu nog restte voor de Katholieke Economische Hogeschool was een naamswijziging. Jo Cals, op dat moment de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, had in maart 1963 al laten doorschemeren dat de Tilburgse hogeschool er verstandig aan deed om haar naam niet te wijzigen, om daarmee niet de indruk te wekken dat de onderwijsinstelling ook allerlei specialismen binnen de sociale en rechtswetenschappen in huis had. Haar zusterinstelling in het Westen had wel haar naam aangepast van Nederlandse Economische Hogeschool Rotterdam naar Hogeschool voor maatschappijwetenschappen. En ook Tilburg zinspeelde daarop.

In november 1960, toen de commissie van Pieters al bezig was met de uitbreiding van de faculteiten, had één van haar commissieleden geopperd de Tilburgse instelling om te dopen tot ‘Katholieke Hogeschool voor Maatschappijwetenschappen’. Iemand anders opperde ‘Katholieke Hogeschool voor Economische, Sociale en Rechtswetenschappen’. Het predicaat ‘katholiek’ leek er in ieder geval nog in te moeten aan de vooravond van de roerige jaren zestig. In de wandelgangen heette de instelling echter al snel gewoon Katholieke Hogeschool Tilburg.

Oprichting van sociale afdeling

Als er al een tweede faculteit zou worden gevestigd aan de in 1927 gestarte Roomsch Katholieke Handelshoogeschool, dan kon die niet anders dan aan Sociale Wetenschappen gewijd zijn. Van meet af aan legde Cobbenhagen, de schrijver van het eerste onderwijsprogramma, een bijzondere belangstelling aan de dag voor sociaal-wetenschappelijke perspectieven. Sociologie was een van de vier verplichte vakken van het doctoraalexamen (de ander drie waren economie, bedrijfsleer en privaatrecht). Cobbenhagen zelf, in Rotterdam opgeleid als econoom en in Tilburg hoogleraar Algemene Economie, werd in 1946 voorzitter van de Nederlandse Sociologische Vereniging. Die benoeming paste bij zijn streven om van de hogeschool een wetenschappelijke opleiding te maken die maatschappelijke vraagstukken aan de orde stelt vanuit een breder dan alleen economische perspectief. Bovendien had de senaat van de instelling zich in het eerste collegejaar na de oorlog uitgesproken voor de komst van een faculteit sociale en politieke wetenschappen.

Die wens ging het curatorium te ver, maar het plan was voor Cobbenhagen aanleiding tot de oprichting van sociale afdeling. Die werd voor het eerst vermeld in de studiegids van het academisch jaar 1949-1950. Gedoceerd werden - buiten economische vakken - sociologie, sociaal recht en sociale politiek en sociale psychologie. Zonder twijfel ligt hier de kiem voor de faculteit Sociale Wetenschappen die in 1963 werd opgericht, overigens niet tot genoegen van elke hoogleraar aan de hogeschool. Disciplines als sociologie werden door menigeen aanvankelijk met enig misprijzen beschouwd, niettegenstaande het feit dat de Franse socioloog Durkheim toen al tot een belangrijk denker werd beschouwd over kwesties als sociale cohesie.

Bovendien was het bezwaarlijk bij deze ontwikkelingen dat in Nijmegen in 1953 een faculteit Sociale Wetenschappen had opgericht, wat vraagstukken over afstemming en concurrentie met zich meebracht. Toen het ministerie in de persoon van Piekaar ook nog eens te kennen gaf te weinig zicht te hebben op een mogelijke arbeidsmarkt voor afgestudeerde sociologen waren Tilburgs kansen wel even verkeken.

 

Tekst gaat door onder foto

Campus 1974

De campus in 1974. Sociale Wetenschappen en Rechten zaten in 1963 aanvankelijk in het huidige Koopmansgebouw, om later (deels) een onderkomen te vinden in een van de houten provisoria, links op de foto.

Wettelijke erkenning sociale faculteiten

In het wetsontwerp tot regeling van het hoger onderwijs uit 1960 werd dan ook met geen woord gerept over sociale faculteiten. Echter, het verzet daartegen, waarin het hogeschoolbestuur een stevige rol vervulde, leidde tot het zogeheten amendement-Vermooten. Daarin vroeg deze protestants-christelijke sociaalgeograaf van de PvdA om wettelijke erkenning van sociale faculteiten. Hoewel minister Cals van Onderwijs de motie ontraadde, stemde een ruime Kamermeerderheid vóór, waarna de weg geplaveid was om van de afdeling sociale wetenschappen een heuse faculteit te maken.

Het curatorium liet er geen gras over groeien en ging op 12 mei 1961 over tot de ‘constituering’ van de faculteit Sociale Wetenschappen. Om enig misverstand te vermijden werd ook het ministerie op de hoogte gesteld, waarna zich een discussie ontspon over de universitaire status, die de hogeschool zou verwerven op het moment dat er meer faculteiten waren. Minister Cals en ministerie waren echter niet van zins het Academisch Statuut aan te passen, wat betekende dat er vooralsnog afgestudeerd of gepromoveerd zou worden in de economische wetenschappen. De eerste promovendus in die zin was in 1961 de latere rector Ruud de Moor, die een ‘economisch’ doctoraat ontving voor zijn proefschrift De verklaring van het conflict. Een onderzoek naar de uitgangspunten van de sociologische theorie.

De vroede vaderen van de Tilburgse hogeschool overwogen nog even om bezwaar aan te tekenen tegen de vertragende gang van zaken, maar lieten de zaak voor wat die was in de zekerheid dat de faculteit Tilburg niet meer kon ontgaan. Het werd 1963, met in de gelederen van de faculteit Ruud de Moor, intussen benoemd tot hoogleraar Theorie en geschiedenis van de algemene sociologie. De faculteit zou gestaag groeien en in 1971 uitgebreid worden met de subfaculteit Psychologie.

Publicatiedatum: 13 juni 2023