Tilburg Center of the Learning Sciences

Tilburg Center of the Learning Sciences

Interview Manouk Verbiesen

‘Ik ben altijd aan het nadenken hoe mijn lessen beter kunnen. Of anders. Maar met anders bedoel ik dan vaak beter.’

Manouk Verbiesen

Door Maarten van Boxtel

Tegenover de school vallen de sportvelden op. Binnen laat ze me zes grote gymzalen zien. ‘We zijn een officiële Topsport- en Talent School, dus we hebben leerlingen die op hoog niveau sporten. We hebben voetballers van FC den Bosch of NEC, rugby’ers van The Dukes in Den Bosch, veel individuele sporters, van turnen tot kunstschaatsen, van schaken tot tennis, heel divers.’ Hier mag ze lesgeven, want zo ervaart ze dat, ze is trots op haar school. Manouk Verbiesen (26) is docent Nederlands op het Rodenborch-College in Rosmalen, een school van 2300 leerlingen voor vmbo-t, havo en vwo. Sinds augustus werkt ze in dit splinternieuwe, moderne gebouw.

Affiniteit met sport

Ze sport zelf ook graag. ‘Ik volleybal al vanaf mijn tiende in Zeeland. Met sommige teamgenoten van toen speel ik nu nog in dames 1, promotieklasse. Voor Zeeland is dat best goed.’ Een enkele keer heeft ze daar voordeel van op haar school. ‘Ik had een meisje in de klas die tegen mij zei: “Mevrouw, ik heb tegen u gevolleybald”, en dan dachten de leerlingen meteen o, dat is dan een redelijk niveau, maar ja, zij was een jaar of 17 en zat in een selectie voor het Nederlands team onder de 18. Dat is wel grappig.’

We lopen langs vaklokalen, studieruimtes, werkruimtes voor docenten, een collegezaal. Het is woensdag 18 januari, half drie. In de hoge centrale hall staan leerlingen klaar om kinderen van groep acht te ontvangen. ‘Ze komen voor een snuffelstage, een soort van kennismakingsdag, ze krijgen echte minilesjes van een paar vakken.’ Manouk blijft even staan kijken bij de kluisjes, ze groet leerlingen.   

Jeugd

Ze groeide op in Zeeland, een klein dorpje bij Uden. ‘We woonden naast de boerderij van mijn opa en oma. Mijn oom heeft die voortgezet en mijn ouders hebben vlakbij een huis gebouwd. Het was een fijne omgeving. Heel uitgestrekt, veel natuur en ook een beetje het boerenleven, van alles wat, lekker.’

Iedere dag fietste ze met vriendinnen naar haar middelbare school in Uden. Ze lacht. ‘Dat was een heel andere school dan het Rodenborch. Het was een oud gebouw, het Udens College, dat in de volksmond bekendstond als de rooie school. Alles, maar dan ook echt alles was rood, de vloer, de verwarming, de gordijnen, de toiletten, de tegels, echt, je kunt het zo gek niet verzinnen, alles was rood.’

Ze zat op het gymnasium, volgde een dubbelprofiel Natuur & Gezondheid en Cultuur & Maatschappij, met aardrijkskunde, geschiedenis en biologie als extra vakken. Voor het vak scheikunde had ze geen talent. ‘Dat heb ik met precies een 5.5 afgerond maar dat was toch echt een wonder.’ Ze had alle talen. Ze herinnert zich haar eerste docent Grieks en Latijn die bijna met pensioen ging. ‘Hij was nogal dominant, echt iemand van de oude stempel. Ik weet nog dat we na de eerste les het hele Griekse alfabet uit ons hoofd moesten kennen, alle 22 letters, en dat moesten we de volgende dag op kunnen dreunen. Ik wilde dat ook wel graag goed doen, dus ik had de hele avond het alfabet geleerd. Toen kwamen we terug in de les en ik kon het hele alfabet opzeggen. Daar heb ik punten mee gescoord want het hele jaar werden mensen onverwacht overhoord en ik werd altijd gespaard.’  

Ze had een bijbaantje in de slagerij in Zeeland. ‘Daar begon ik als 15-jarige om de afwas te doen, maar al na een uur mocht ik in de winkel gaan staan omdat ik vrij groot was en niemand aan mij zou zien dat ik nog geen 16 was. Dat heb wel een jaar of vijf met plezier gedaan.’

Ziekte

Vanaf de vierde klas ging het haar allemaal minder gemakkelijk af. ‘Ik bleef maar moe, dat ging niet over en in een keer werd ik doodziek. Ze dachten dat ik een longontsteking had, ik kreeg antibiotica en knapte na een weekje redelijk op maar daar bleef het wel bij. Ik trok het allemaal maar half, het fietsen naar school, de dag doorkomen. Dat heeft wel een jaar geduurd. Uiteindelijk vonden ze dat ik waarschijnlijk het jaar ervoor Q-koorts had en dat die bacterie nog steeds in mijn lichaam aan het rondgaan was. Ik kreeg wekenlang antibiotica om het eronder te krijgen en dat is gelukt. Er is toen wel wat in mijn lichaam kapotgemaakt, waardoor het immuunsysteem continue overactief is. Ik kreeg de diagnose QVS, dat is het Q koortsvermoeidheidssyndroom. In 5 en 6 vwo probeerde ik zoveel mogelijk naar school te gaan, eerst voor halve dagen, maar meestal met de handrem erop. Soms deed ik dingen wat eerder, er werd vaak wat geschoven. Mijn mondeling Nederlands heb ik bijvoorbeeld later gedaan.’

Studententijd begint

Manouk ging in 2013 studeren in Nijmegen. Ze was 17 jaar. Ze heeft getwijfeld of ze Nederlands of Frans zou gaan doen. ‘Maar ik wilde iets met journalistiek, met schrijven, in die hoek, dus toen dacht ik, dan is Nederlands een betere keus. Dat ging best goed op de Radbouduniversiteit, ik heb gewoon mijn propaedeuse gehaald in een jaar en na drie jaar mijn bachelordiploma, redelijk gemakkelijk ook. Achteraf had ik misschien Nederlands en Frans moeten doen maar op dat moment durfde ik dat niet vanwege mijn Q-koorts.’

Sommige dingen van taalkunde vond ze interessant ‘maar er waren wel grenzen. Ik weet nog dat we fonologie en morfologie hadden, dat was niet mijn ding. Of bij letterkunde, dat lag misschien ook wel aan de docent, maar ik kan me herinneren dat we college hadden over de 19e eeuw, dat vond ik verschrikkelijk. Middeleeuwen, dat vond ik wel oké. En modern vond ik ook wel oké.  Maar ja, ik vind wel dat als je Nederlands hebt gestudeerd, dan moet je er iets van weten, dus ja, ik deed het wel. Ik weet dat we Eline Vere van Louis Couperus helemaal moesten lezen, maar daar heb ik wel stukken van geskipt.’

Taalbeheersing sprak haar erg aan. ‘Ik vond het leuk dat de focus meer lag op wat je met taal allemaal kunt doen, hoe je met je formulering mensen kunt overtuigen, of hoe je teksten schrijft voor een website van een bedrijf bijvoorbeeld.’ Dus ze heeft een master in Communicatie en Informatiewetenschappen gedaan. ‘Ik voelde wel iets voor gezondheidscommunicatie, de medische wereld. Ik had misschien ook wel in de zorg kunnen werken. Ze schreef een masterscriptie over de arts als online-zorgverlener, wilde weten in hoeverre mensen behoefte hadden aan online-gesprekken en wat voor gesprekken dat dan zouden moeten zijn.’

Tegenvaller

Manouk rondde haar studie in vier jaar af, was 21 jaar. ‘Toen ging ik naar de selectie van de universitaire lerarenopleiding in Nijmegen, waarna ik in een gesprek te horen kreeg: ‘Je bent een perfecte student maar je bent jong, je moet eerst andere dingen gaan doen, kom over drie jaar terug. Er volgde een negatief advies.’

Het was augustus 2017, ze had geen alternatief, de inschrijftermijnen waren overal gesloten, dus toen heeft ze een halfjaartje veel aan communicatie gedaan, ook nog bij het bedrijfje waar ze haar stage had gelopen. ‘Dat was Fieldlab, eerstelijnszorg in Lent, dat in Nijmegen en omgeving zorginnovaties van de grond probeerde te krijgen. Ik heb er de website in orde gemaakt, zat er voor mijn gevoel op kantoor in mijn eentje te werken, soms ook vanuit huis. Communicatie en journalistiek vond ik leuk, maar ik moet wel met mensen werken, want alleen achter de laptop, daar word ik treurig van.’

Ze vond iets anders. ‘In Zeeland, in restaurant De Pastorie. Daar ben ik gaan werken in de bar en de bediening. Ik werkte met een oudere man samen, we wisselden elkaar af. Het was een fulltime baan, met onregelmatige diensten, tot 2 uur ’s nachts en ook in het weekend. Ik kreeg steeds meer verantwoordelijkheid, mocht mensen inwerken, was het aanpreekpunt, een soort van bedrijfsleider. Ik vond het leuk werk, met name door het intensieve contact met verschillende mensen.’  

ULT en eerste stage

In 2019 besloot ze zich aan te melden voor de Universitaire Lerarenopleiding Tilburg (ULT). Ze voelde zich direct welkom. Ze wist dat het Q-koortsvermoeidheidssyndroom haar weleens parten zou kunnen gaan spelen bij de zware, eenjarige master. Dan was de tweejarige master beter voor haar, was het advies. Dat vond ze prima.

Haar eerste stage was geen succes. ‘Mijn stagebegeleider kon - oneerbiedig gezegd - zelf niet zo goed lesgeven. Dan wordt het lastig om als stagiaire een beeld van goed onderwijs te krijgen.’ In december stapte ze over naar het Rodenborch-College. ‘Hier had mijn stagebegeleider wel rust in de klas, ze had duidelijke regels, kon uitleggen waarom ze iets deed bijvoorbeeld. Ze zei ook tegen mij: “Je hoeft helemaal niet mijn dingen over te nemen, je moet gewoon jezelf zijn, je eigen dingen doen, ga mij asjeblieft niet kopiëren, ga lekker lesgeven, bedenk dingen, dat gaat 15 keer mislukken, maakt niet uit, we gaan gewoon weer verder.”’

 

‘Ik weet nog dat ze me de eerste dag zei dat ik de volgende week 4 havo les ging geven.  Ik kreeg meteen verantwoordelijkheid. Die les ging over argumentatiestructuren. Ik deed iets met Dilemma op dinsdag, dat is een Instagramaccount. Ze posten iedere dinsdag een dilemma, vrijwel altijd met een grappige insteek. Bijvoorbeeld: wil je elke dag met natte sokken of in carnavalskleding rondlopen? Dat gebruikte ik om standpunt en argumenten uit te leggen. Dat werkte goed. Ze kenden het ook allemaal. Natuurlijk was het spannend, die eerste les maar de feedback was prima, mijn begeleidster zei dat ik wat meer mijn tanden mocht laten zien soms. Haar reacties hielpen me echt.’

In Manouk huist nog altijd de leerling van de rooie school die het allemaal heel goed wil doen, die denkt dat het helemaal mis kan gaan en dan voor scheikunde toch een nipte voldoende haalt. ‘Ja, dat is zo, dat zit er altijd wel in. Ik ben kritisch, ook op mezelf, dat vooral. Dat kan vermoeiend zijn, ik ben altijd aan het nadenken hoe het beter moet.’ In plaats van hoe het anders moet? ‘Ja, maar anders is dan vaak beter.’

‘Van mezelf ben ik rustig, misschien een beetje introvert. Ik kijk eerst een beetje de kat uit de boom. Als ik voel dat mijn inbreng gewaardeerd wordt of dat ik als gelijke word gezien, dan kom ik vanzelf met ideeën.’ Die kans kreeg ze volop tijdens haar stage. Voor haar verdiepingsstage zocht ze naar de combinatie van taalbeheersing, communicatie en journalistiek. Ze ontwikkelde een lessenreeks waarin ze haar leerlingen van 4 havo voorbereidde op het schrijven van een betoog. ‘We keken naar talkshowfragmentjes, waarna ik vroeg welke argumenten ze hoorden, hoe die weerlegd werden, wat ze  daarvan vonden. Ik weet nog dat we filmpjes hebben besproken waarbij politici elkaar echt persoonlijk aanvielen. Dan hadden we het erover of dit nu wel of niet kon. Zo leerde ik ze nadenken over argumenten en drogredenen.’

Uitdagingen

En toen kwam corona. De scholen gingen op slot. Ze had net zes weken fysiek onderwijs achter de rug. ‘Dit was nu precies niet wat ik zocht. Ik dacht, shit, ik ga uit de communicatie weg omdat ik niet de hele dag achter mijn laptop wil zitten en daar zat ik dan.’ Ze praat er niet graag over. Toen in augustus haar school weer openging, kreeg Manouk het aanbod van twee eigen havo-4-klassen. Ze moest nog afstuderen, dus dat was dan meteen haar verdiepingsstage. ‘Daar was ik blij mee maar ik vond het heel spannend want voor mijn gevoel was ik een broekie van 24 jaar.’

Inmiddels weet ze dat ze graag en goed contact heeft met haar leerlingen. ‘Vandaag was ik in 4 havo aan het uitleggen hoe het ook alweer zat met de spelling toen een leerling vroeg: “Mevrouw, waarom bent u eigenlijk docent Nederlands geworden? Dat is toch verschrikkelijk?” Ze lacht. Ik zei: ”Heel eerlijk, echt droge spelling, is ook niet per se waar mijn hart ligt, ik doe het wel, en ik kan het ook wel.” “Ja, ja, u kunt het ook wel uitleggen maar hier moet u toch niet blij van worden als u de hele dag aan het uitleggen bent over wordt met dt”. Dat vond ik wel lief.’

Ze heeft het er soms ook mee te stellen, vooral met de jongens in haar klas. ’Met de meisjes ook hoor maar bij de jongens zitten er rugby’ers tussen, die zijn groot en breed. Zo proberen ze al een beetje indruk te maken als ze voor je staan. Ze praten overal doorheen, soms met een grappige ondertoon maar niet altijd helemaal passend bij een lescontext.’

Ze probeert daar dan op in te spelen, want ‘vaak zit er wel een reden achter. Ik wil dan niet provoceren maar kijken waar dit vandaan komt, of ik iets kan betekenen.’ Ze geeft het voorbeeld van een knaap die aan het begin van een lesuur zegt toestemming te hebben om de les eerder te mogen verlaten voor een rugbytraining. Een klasgenoot had hiervoor het verplichte pasje maar hij niet. ‘Dat werd natuurlijk een heel ding. “Ja maar, ik ben topsporter en ik zit bij hem in het team, dat is oneerlijk, het mag altijd en iedereen vindt dat goed, het slaat nergens op”. Zo ging het de hele les door. Hij was zo boos, dat ik de indruk kreeg dat hij gelijk zou kunnen hebben. “Oké”, zei ik, “ik geef jou het vertrouwen. Ik vraag het na bij de topsportcoördinator. Als het niet klopt, dan haal je een rode kaart en ben je de volgende les niet welkom”. Hij bleek gelijk te hebben. Dat heb ik hem de volgende les gezegd en ik heb hem gevraagd of hij me begreep. Sindsdien dimt hij wat meer. Dat was een cruciale les. Voor mij maar ook voor de klas, denk ik.’

Leerlingacteurs

Manouk leerde niet alleen van haar lespraktijk maar ook van bijeenkomsten voor startende docenten. ‘We werken hier op school met zo’n 20 leerlingacteurs. Dat zijn leerlingen met een betaald bijbaantje. Ze spelen een klas na, helpen ervaren en onervaren docenten met de start en een soepel verloop van een les, coaching, het geven van feedback. Er komen ook mensen van buitenaf. Die spelen dan bijvoorbeeld vervelende ouders.’ Inmiddels heeft ze zich aangesloten bij het ‘Inductie-atelier’ waarin ze met enkele jonge en ervaren collega’s nadenkt over het onderwijs op haar school. Een eerste resultaat is de ambitie om te komen tot keuze-onderwijs, ‘een van de dingen die we nu op school stimuleren.’ Ze vergelijkt het met het leeratelier waaraan ze deelnam tijdens haar ULT. ‘Daar dachten we met mensen van verschillende scholen en verschillende vakken ook na over het ideale onderwijs. Dat was leuk.’

Lezen in de klas 

Haar sectie probeert de leerlingen echt aan het lezen te krijgen. Alle lessen Nederlands beginnen bijvoorbeeld met tien minuten lezen. ‘Ze brengen een eigen boek mee. In de onderbouw zijn we daar niet zo heel streng in maar ze mogen natuurlijk niet met Dolfje Weerwolfje aankomen.’ Ze relativeert meteen: ‘Maar goed, vandaag las ik een artikel van Jeroen Dera (vakdidacticus lerarenopleiding Radboud Universiteit Nijmegen) dat tien minuten lezen in de les nergens op slaat.’

‘In de vierde klas begin ik graag met een fragment uit De belofte van Pisa van Mano Bouzamour, dat is vrij grof maar dan zien ze wel, oké, literatuur is niet alleen ouderwets en suf en stom. We lezen ook Eus van Özcan Akyol, dat is voor jongens geschikt. Dit jaar hebben we voor het eerst in 4 havo en 4 vwo een boek klassikaal gelezen en geanalyseerd:  De dagen van de bluegrassliefde van Edward van de Vendel. Ze zeiden in het begin “ja, het gaat over homo’s” – en er zitten inderdaad een paar pikante scènes in – maar als je gewoon doorleest dan gaat dat goed. In de havo zeiden leerlingen naderhand: “Mevrouw, dit is het eerste boek dat ik ooit helemaal heb uitgelezen”. Dat is dan toch wel leuk.’

Ze heeft de smaak van het onderwijs te pakken. Ze wil het graag aanvullen met onderzoek naar schrijfvaardigheid, zoals ze dat ook al deed tijdens haar ULT-master: ‘hoe je van leerlingen betere schrijvers maakt, hoe je feedback geeft, de actualiteit erbij betrekt, de media, hoe doe je dat op een goede manier, daar zit nog wel een ambitie. En wie weet ooit ergens iets met journalistiek, maar altijd wel in combinatie met onderwijs.’